ECLI:NL:HR:2007:AZ8574
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en procespositie belanghebbende
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, X te Z, België, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 mei 2005, nr. 99/00414, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 1992 tot en met 30 september 1994, waarbij aan belanghebbende een bedrag van ƒ 340.406 aan enkelvoudige belasting is opgelegd, met een verhoging van de nageheven belasting van honderd procent. De Inspecteur heeft een deel van de verhoging kwijtgescholden tot vijfentwintig procent. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging gehandhaafd.
Belanghebbende is in beroep gegaan bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur heeft vernietigd en de verhoging van de nageheven belasting heeft verminderd tot ƒ 356.857. Tevens heeft het Hof het kwijtscheldingsbesluit vernietigd en kwijtschelding verleend tot tachtig procent van ƒ 257.367 en tot twintig procent van ƒ 79.490. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen van belanghebbende beoordeeld. De middelen I - III stellen dat het Hof consequenties had moeten verbinden aan de onjuistheid van zijn eerdere uitspraak van 14 september 2000, waarin de Inspecteur werd opgedragen een nieuwe uitspraak op het bezwaarschrift van belanghebbende te doen. De Hoge Raad oordeelt dat deze middelen falen, omdat de eerdere uitspraak van de Inspecteur was vernietigd zonder dat er een andere beslissing in de plaats was gesteld. Dit betekent dat de procedure opnieuw moest worden afgewikkeld alsof er nog niet eerder beroep was ingesteld.
Middel IV kan ook niet tot cassatie leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is gewezen op 16 februari 2007 door de vice-president D.G. van Vliet, samen met de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, en is openbaar uitgesproken.