ECLI:NL:HR:2007:AZ8574

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42229
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en procespositie belanghebbende

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, X te Z, België, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 mei 2005, nr. 99/00414, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 1992 tot en met 30 september 1994, waarbij aan belanghebbende een bedrag van ƒ 340.406 aan enkelvoudige belasting is opgelegd, met een verhoging van de nageheven belasting van honderd procent. De Inspecteur heeft een deel van de verhoging kwijtgescholden tot vijfentwintig procent. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging gehandhaafd.

Belanghebbende is in beroep gegaan bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur heeft vernietigd en de verhoging van de nageheven belasting heeft verminderd tot ƒ 356.857. Tevens heeft het Hof het kwijtscheldingsbesluit vernietigd en kwijtschelding verleend tot tachtig procent van ƒ 257.367 en tot twintig procent van ƒ 79.490. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Hoge Raad heeft de middelen van belanghebbende beoordeeld. De middelen I - III stellen dat het Hof consequenties had moeten verbinden aan de onjuistheid van zijn eerdere uitspraak van 14 september 2000, waarin de Inspecteur werd opgedragen een nieuwe uitspraak op het bezwaarschrift van belanghebbende te doen. De Hoge Raad oordeelt dat deze middelen falen, omdat de eerdere uitspraak van de Inspecteur was vernietigd zonder dat er een andere beslissing in de plaats was gesteld. Dit betekent dat de procedure opnieuw moest worden afgewikkeld alsof er nog niet eerder beroep was ingesteld.

Middel IV kan ook niet tot cassatie leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is gewezen op 16 februari 2007 door de vice-president D.G. van Vliet, samen met de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Nr. 42.229
16 februari 2007
LB
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, België, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 mei 2005, nr. 99/00414, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1992 tot en met 30 september 1994 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 340.406 aan enkelvoudige belasting met een verhoging van de nageheven belasting van honderd percent. Van een gedeelte van de verhoging heeft de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding verleend tot op vijfentwintig percent. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de verhoging van de nageheven belasting verminderd tot ƒ 356.857, het kwijtscheldingsbesluit vernietigd en kwijtschelding van de verhoging verleend tot op tachtig percent van een bedrag van ƒ 257.367 en tot op twintig percent van een bedrag van ƒ 79.490. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen I - III gaan uit van de opvatting dat het Hof voor de wijze waarop de zaak moest worden behandeld en beslist, consequenties had moeten verbinden aan de (gevolgen van de) onjuistheid van zijn eerdere uitspraak van 14 september 2000, die hierin was gelegen dat daarbij aan de Inspecteur werd opgedragen een nieuwe uitspraak op het bezwaarschrift van belanghebbende te doen.
De middelen falen. Bij de uitspraak van 14 september 2000 is de (eerste) uitspraak van de Inspecteur op belanghebbendes bezwaarschrift vernietigd - omdat de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard op de grond dat het bezwaarschrift niet of onvoldoende was gemotiveerd - zonder dat daarvoor door het hof een andere beslissing in de plaats is gesteld. Tegen eerstvermelde uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend. Die uitspraak bracht derhalve mee dat nadien de procedure diende te worden afgewikkeld alsof deze zich (opnieuw) bevond in de fase dat een bezwaarschrift voorlag waarop (voor het eerst) uitspraak diende te worden gedaan, en dat tegen die uitspraak beroep kon worden ingesteld, met alle daaraan voor beide partijen verbonden processuele mogelijkheden, als ware in deze zaak nog niet eerder beroep ingesteld.
Middel IV kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. Van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2007.