ECLI:NL:HR:2007:AZ8411
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Cassatie over afname DNA-materiaal en de vereisten van ernstige bezwaren
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 april 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de afname van DNA-materiaal van de verdachte, die op 15 januari 2004 door de officier van justitie werd bevolen op basis van artikel 151b van het Wetboek van Strafvordering. Het hof had vastgesteld dat de rechter-commissaris op 16 januari 2004 de inverzekeringstelling van de verdachte onrechtmatig had geoordeeld, omdat er ten tijde van de inverzekeringstelling onvoldoende verdenking tegen de verdachte bestond. De vordering tot inbewaringstelling werd afgewezen en het openbaar ministerie heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof had miskend dat het zelfstandig diende te onderzoeken of er op het moment van het bevel tot afname van celmateriaal sprake was van ernstige bezwaren, zoals vereist door artikel 151b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeerde dat het openbaar ministerie geen verdere uitvoering had mogen geven aan het bevel tot DNA-onderzoek, aangezien het bevel in strijd met de wet was gegeven. De onderzoeksresultaten die op onrechtmatige wijze waren verkregen, dienden te worden uitgesloten voor de bewijsvoering.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan op basis van het bestaande hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van de vereisten voor het afnemen van DNA-materiaal en de rol van de rechter-commissaris in het proces.