ECLI:NL:HR:2007:AZ8351
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Uitlevering aan Suriname en overlijden van de opgeëiste persoon
In deze zaak gaat het om een verzoek tot uitlevering aan de Republiek Suriname van een opgeëiste persoon. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 29 augustus 2006, waarin de uitspraak van de Rechtbank te Zwolle-Lelystad van 21 oktober 2005 werd vernietigd. De opgeëiste persoon, die zich ook noemde [A], geboren op [geboortedatum] 1983, werd opgeroepen om te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad. Echter, op de zitting van 6 februari 2007 is noch de opgeëiste persoon noch zijn raadsman verschenen. De Advocaat-Generaal Machielse heeft tijdens deze zitting aangegeven dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er een proces-verbaal is van een identiteitsonderzoek, waaruit blijkt dat de dactyloscopische signalementen van de opgeëiste persoon en [A] identiek zijn. Bovendien is er een gewaarmerkt afschrift van de akte van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam, waaruit blijkt dat [A] op 11 oktober 2006 is overleden. Gezien deze feiten moet worden aangenomen dat de opgeëiste persoon is overleden, waardoor het verzoek tot uitlevering niet kan worden ingewilligd.
De Hoge Raad heeft daarom de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard in de inleidende vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, en is uitgesproken op 6 februari 2007.