ECLI:NL:HR:2007:AZ7904

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/013HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en verdeling van huwelijksgemeenschap met betrekking tot erfenis en inboedel

In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige echtelieden over de verdeling van hun huwelijksgemeenschap. De vrouw vorderde bij de rechtbank te Roermond dat zij een bedrag van ƒ 263.823,--, dat zij had geërfd, zou ontvangen voordat de gemeenschap werd verdeeld. De rechtbank oordeelde dat de vrouw met geërfd geld een bijdrage had geleverd aan de verbouwing van de echtelijke woning en dat de man aan de vrouw een bedrag van € 56.398,02 moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De man ging in hoger beroep, maar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, met een kleine aanpassing in het bedrag dat de man aan de vrouw moest betalen.

De man stelde cassatie in, waarbij hij aanvoerde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het de door hem aangevoerde grieven niet had behandeld. De Hoge Raad oordeelde dat het hof inderdaad niet was ingegaan op de stelling van de man dat de rechtbank een rekenfout had gemaakt en dat de vrouw een te hoog bedrag ontving. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak terug naar het hof voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter en de noodzaak om alle relevante argumenten van partijen in overweging te nemen bij de beoordeling van geschillen over de verdeling van huwelijksgemeenschappen.

Uitspraak

4 mei 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/013HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De man],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.L. Kruijmer,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K.T.B. Salomons.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - heeft bij exploot van 20 maart 2001 eiser tot cassatie - verder te noemen: de man - gedagvaard voor de rechtbank te Roermond en gevorderd, voorzover in cassatie van nog belang, te verstaan dat zij het bedrag van ƒ 263.823,-- ter zake van de erfenis verkrijgt alvorens tot scheiding en deling van de ontbonden gemeenschap kan worden overgegaan en om partijen te veroordelen over te gaan tot verdeling van de goederengemeenschap en de verdeling overeenkomstig haar voorstel vast te stellen.
De man heeft de vordering bestreden en bij conclusie van antwoord in conventie tevens een eis in reconventie ingesteld.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 21 juni 2001 een comparitie van partijen gelast. Bij eindvonnis van 31 oktober 2002 heeft de rechtbank in conventie en in reconventie voor recht verklaard dat in aanvulling op de in het proces-verbaal van 14 september 2001 tussen partijen vastgestelde verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen partijen ter zake van verrekening de man aan de vrouw dient te voldoen het bedrag van € 56.398,02, vermeerderd met wettelijke rente.
Tegen dit eindvonnis heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 13 september 2005 heeft het hof in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd, met dien verstande dat op het bedrag van € 56.398,02 een bedrag van € 310,06 in mindering wordt gebracht en het vonnis in zoverre vernietigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In deze procedure over de verdeling van een ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft de vrouw het standpunt ingenomen dat zij staande huwelijk geld van haar ouders heeft geërfd, dat terzake in totaal een bedrag van ƒ 263.823,-- aan haar is uitgekeerd, dat de geërfde gelden krachtens testamentaire beschikking van de erflaters niet in de huwelijksgoederengemeenschap zijn gevallen, dat die gelden zijn aangewend voor een verbouwing van de, wel in die gemeenschap vallende, echtelijke woning en dat haar daarom een uitkering van ƒ 263.823,-- uit de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap toekomt alvorens tot verdeling daarvan kan worden overgegaan. Ter comparitie bij de rechtbank op 14 september 2001 hebben partijen overeenstemming bereikt ten aanzien van een groot aantal geschilpunten inzake de toedeling. Zij bleven het oneens over de vraag hoe de door de vrouw geërfde gelden in de verdeling moesten worden betrokken en over de verdeling van de inboedel van de woning.
3.2 In haar eindvonnis oordeelde de rechtbank dat de vrouw met geërfd geld voor een bedrag van ƒ 103.770,-- heeft bijgedragen aan de verbouwing en dat dit leidt tot verrekening van de man aan de vrouw van ƒ 103.770,--. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de saldi van de beleggingsrekeningen (totaal ƒ 11.029,75), die partijen bij helfte hebben verdeeld, tot het privé-vermogen van de vrouw behoorden, en dat dit leidt tot verrekening van de man aan de vrouw van ƒ 5.514,88. Ten slotte oordeelde de rechtbank dat de man bij de, door de rechtbank bepaalde, verdeling van de inboedel overbedeeld is en dat de man ter verrekening daarvan ƒ 15.000,-- aan de vrouw zal moeten voldoen. Bij de verdeling van de opbrengst van de woning zal, aldus de rechtbank, mede moeten worden betrokken dat de man aan de vrouw dient te voldoen het bedrag van ƒ 103.770,-- + ƒ 5.514,88 + ƒ 15.000,-- = € 56.398,02. In het dictum van haar eindvonnis verklaarde de rechtbank voor recht dat in aanvulling op de in het proces-verbaal van 14 september 2001 vastgestelde verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap de man ter zake van verrekening aan de vrouw dient te voldoen het bedrag van € 56.398,02, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het vonnis.
3.3 Het hof kwam tot hetzelfde oordeel met dien verstande dat het op het bedrag van € 56.398,02 een bedrag van € 310,06 in mindering bracht, omdat een van de beleggingsrekeningen niet tot het privévermogen van de vrouw maar tot de gemeenschap behoorde.
3.4 Het middel klaagt onder 4 dat de beslissing van het hof onvoldoende is gemotiveerd doordat het hof is voorbijgegaan aan het tweede gedeelte van grief 5b van het principaal appel waarin de man betoogde (a) dat de rechtbank een rekenfout maakte en dat voor de hand zou hebben gelegen dat de rechtbank had bepaald dat uit de overwaarde van de woning bedragen van ƒ 103.770,-- en ƒ 5.514,88 aan de vrouw zouden moeten worden betaald waarna het restant tussen partijen zou moeten worden verdeeld, en dat de man vervolgens uit het hem toegedeelde een bedrag van ƒ 15.000,-- aan de vrouw zou moeten voldoen ter zake van verrekening van de inboedel en (b) dat door toewijzing van bedragen van ƒ 103.770,-- en ƒ 5.514,88 als door de man aan de vrouw te betalen, de vrouw een te hoog bedrag ontvangt, nu zij de helft van die bedragen reeds heeft ontvangen uit haar aandeel in de overwaarde van de, inmiddels verkochte, woning.
Deze klacht is gegrond. Het hof had behoren in te gaan op dit betoog van de man dat in wezen aan de orde stelt dat het door de rechtbank in het dictum van haar eindvonnis bedoelde bedrag, althans het grootste deel daarvan, bestaat uit een reprise die niet door hem, maar uit de goederen van de ontbonden goederengemeenschap aan de vrouw behoort te worden vergoed, alvorens die bij helfte wordt verdeeld.
3.5 Gegrondbevinding van deze klacht brengt mee dat het arrest niet in stand kan blijven en de overige in het middel aangevoerde klachten geen behandeling behoeven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 september 2005;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 4 mei 2007.