Het door de verdachte begane feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 14 april 2006 vele malen is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
In de vijf jaren voorafgaande aan het door hem begane strafbare feit is verdachte vele malen - aanzienlijk meer dan drie maal - wegens vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Het thans bewezenverklaarde strafbare feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een soortgelijk misdrijf zal begaan. Het hof heeft in dat verband in aanmerking genomen -in onderling verband en samenhang bezien- dat de verdachte niet over enige inkomstenbron beschikt en -buiten perioden van detentie- niet de zekerheid heeft van een enigszins vaste verblijfplaats.
De door de verdachte begane strafbare feiten leiden steeds weer tot overlast voor de samenleving en tot overlast voor de direct getroffenen.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is voldoende komen vast te staan dat de verdachte een afhankelijkheid bezit ten aanzien van één of meer middelen vermeld op lijst 1 behorende bij de Opiumwet. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg zelf verklaard dat hij heroïne en cocaïne blijft gebruiken zo lang hij leeft omdat hij het lekker vindt. De enkele omstandigheid dat de verdachte thans bijna acht maanden gedetineerd zit doet hieraan, gelet op de langdurige verslaving van de verdachte aan hard drugs voorafgaande aan deze detentie, niet af.
De hiervoor bedoelde veroordelingen ter zake van misdrijven, het thans bewezenverklaarde feit en de omstandigheid dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij wederom een misdrijf zal begaan, hangen kennelijk samen met verdachtes verslaving.
Omtrent de verdachte is voorts op 23 december 2005 gerapporteerd door R. Feraaune, reclasseringswerker, ten behoeve van de ISD-maatregel betreffende de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte wegens weigeringen zijnerzijds nimmer substantieel contact heeft onderhouden met de reclassering. De reclassering heeft de afgelopen jaren weliswaar een aantal kortdurende contacten gehad met de verdachte, echter zonder dat dit heeft geleid tot een behandelingstraject. Nu de verdachte weigert mee te werken aan het opmaken van het maatregelrapport ISD, noch bij de reclassering iets bekend is over de verdachte over de afgelopen vijf jaar, ziet de rapporteur geen mogelijkheden om een gedegen advies neer te leggen over het opleggen van de ISD-maatregel.
De raadsman heeft bij pleidooi aangevoerd dat de vordering tot het opleggen van de ISD-maatregel moet worden afgewezen omdat er onvoldoende informatie beschikbaar is over de achtergrondproblematiek van de verdachte -zoals eventuele psychiatrische problematiek- om tot het opleggen van de maatregel te kunnen komen. Het hof is evenwel van oordeel dat op basis van hetgeen zich in het onderhavige dossier bevindt, alsmede van hetgeen is verhandeld ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, het hof voldoende is voorgelicht omtrent de verdachte om tot de hierna op te leggen maatregel te kunnen komen.