ECLI:NL:HR:2007:AZ7771

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R05/108HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van werkstaking en schadevergoeding in de telecommunicatiesector op Aruba

In deze zaak, die op 8 juni 2007 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om een geschil tussen de vakbond Sindicato di Trahadornan di Telecommunicacion di Aruba (STT) en een aantal verenigingen van werkgevers, gezamenlijk aangeduid als ATIA c.s. De zaak ontstond na een werkstaking die door STT was uitgeroepen op 21 november 2000, als protest tegen de privatisering van het telecommunicatiebedrijf SETAR. De staking leidde tot een volledige stillegging van de telefooncentrale van SETAR, waardoor essentiële diensten zoals politie en brandweer tijdelijk onbereikbaar waren. ATIA c.s. vorderden schadevergoeding van STT, stellende dat de staking onrechtmatig was omdat deze niet op een zorgvuldige manier was aangekondigd en uitgevoerd.

Het gerecht in eerste aanleg wees de vorderingen van ATIA c.s. af, maar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie vernietigde dit vonnis en veroordeelde STT tot schadevergoeding. STT ging in cassatie tegen dit oordeel, en ATIA c.s. stelden een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep in. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de staking onrechtmatig was, en dat STT niet had kunnen voorzien dat de staking zou leiden tot het stilleggen van de telefooncentrale. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van het hof en verwees de zaak terug voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt de complexiteit van het recht op staken in relatie tot de aansprakelijkheid voor schade die door stakingen kan ontstaan, vooral in sectoren waar dienstverlening essentieel is voor de openbare veiligheid. De Hoge Raad concludeerde dat de onrechtmatigheid van de staking niet zonder meer kon worden aangenomen en dat de specifieke omstandigheden van de zaak verder onderzocht moesten worden.

Uitspraak

8 juni 2007
Eerste Kamer
Nr. R05/108HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
De rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging SINDICATO DI TRAHADORNAN DI TELECOMMUNICACION DI ARUBA,
gevestigd in Aruba,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. S.F. Sagel,
t e g e n
1. de vereniging ARUBA TRADES AND INDUSTRY ASSOCIATION,
2. de vereniging ARUBA HOTEL AND TOURISM ASSOCIATION,
3. de vereniging ASOCIACION TRABAHO DI HUBENTUD DI ARUBA,
4. de rechtspersoon sui generis DE KAMER VAN KOOPHANDEL EN NIJVERHEID VAN ARUBA,
5. R.M. LANDSCAPING BEHEER N.V.,
6. BOTICA DEL PUEBLO N.V.,
7. DE WIT STORES N.V.,
8. ARUBA BUCUTI BEACH HOTEL N.V.,
9. PLAYA LINDA MANAGEMENT COMPANY N.V.,
10. ARUBA TRADING COMPANY N.V.,
11. GAMMA RESEARCH N.V.,
12. ROMAR FREEZONE TRADING CO. N.V.,
13. ROMAR TRADING CO. N.V.,
14. ULTIMATE AUTOMOBILES N.V.,
15. LEYSNER & DE CUBA ACCOUNTANTS V.O.F.,
allen gevestigd in Aruba,
VERWEERSTERS in cassatie, eiseressen in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 23 maart 2001 ter griffie van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen en Aruba, zittingsplaats Aruba, ingekomen verzoekschrift hebben verweersters in cassatie - verder te noemen: ATIA c.s. - zich gewend tot dat gerecht en verzocht eiseres tot cassatie - verder te noemen: STT - te veroordelen om aan ATIA c.s., uitgezonderd verweerster in cassatie sub 3 (hierna: ATHA), een schadevergoeding te betalen van Afl. 5.000,-- en om aan ATHA te betalen een bedrag aan schadevergoeding van Afl. 10.230,--, te vermeerderen met rente.
STT heeft de vordering bestreden.
Het gerecht heeft bij vonnis van 18 september 2002 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben ATIA c.s. hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Bij vonnis van 17 mei 2005 heeft het hof het vonnis van het gerecht vernietigd en, opnieuw rechtdoende, STT veroordeeld tot schadevergoeding aan ATIA c.s., op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het hof heeft STT beroep in cassatie ingesteld. ATIA c.s. hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
ATIA c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het principale beroep. STT heeft in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep met betrekking tot de klacht als vervat in subonderdeel 2.1 geconcludeerd tot verwerping en met betrekking tot de klacht als vervat in subonderdeel 2.2 tot referte.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor ATIA c.s. mede door mr. F.E. Vermeulen, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt, zowel in het principaal als in het incidenteel cassatieberoep, tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) STT is een vakbond die werknemers van het telecommunicatie-overheidsbedrijf SETAR vertegenwoordigt.
(ii) STT heeft zich verzet tegen voornemens van de overheid om SETAR te privatiseren. In het kader van dit verzet heeft STT op 21 november 2000, zonder voorafgaande aankondiging en ongeclausuleerd, haar leden opgeroepen tot een werkstaking teneinde haar standpunt kracht bij te zetten. Aan de oproep is gevolg gegeven en de stakers hebben het werk neergelegd.
(iii) Vrijwel gelijktijdig met het begin van de staking hebben een of meer stakers, zonder waarschuwing vooraf, de telefooncentrale van SETAR stilgelegd. Als gevolg daarvan is op 21 november 2000 gedurende enige tijd nagenoeg geen telefoonverkeer in Aruba mogelijk geweest.
(iv) Het telefoonverkeer is hervat kort nadat de rechter in kort geding op 21 november 2000 had geoordeeld dat voortzetting van de acties onrechtmatig was en STT vervolgens haar leden had opgeroepen om hun werkzaamheden te hervatten.
3.2.1 ATIA c.s. vorderen in dit geding van STT, kort gezegd, vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van de door hen onrechtmatig geachte staking, in het bijzonder het stilleggen van de telefooncentrale.
3.2.2 Het gerecht heeft de vorderingen afgewezen. In hoger beroep heeft het hof echter, met vernietiging van het vonnis van het gerecht, de subsidiaire vorderingen tot veroordeling van STT tot betaling van een schadevergoeding op te maken bij staat, toegewezen.
Het hof heeft daartoe, samengevat en voorzover thans van belang, het volgende overwogen. De door STT uitgeroepen staking wordt gedekt door art. 6, aanhef en onder 4, van het Europees Sociaal Handvest (ESH), en het aan het gebruik van het stakingsmiddel inherente toebrengen van schade aan anderen moet in beginsel als een normaal bedrijfsrisico van ATIA c.s. worden beschouwd. Niettemin kan een staking onrechtmatig worden geacht, indien door STT zwaarwegende procedureregels zijn veronachtzaamd of indien de staking, gelet op de zorgvuldigheid die krachtens art. 1382 (oud) BWA in het maatschappelijk verkeer in acht moet worden genomen ten aanzien van de persoon en de goederen van anderen, in zodanige mate inbreuk maakt op de in art. 31, lid 1, ESH aangewezen rechten van derden of algemene belangen, dat maatschappelijk beschouwd in redelijkheid niet tot de staking had kunnen worden besloten (rov. 5.4).
STT heeft ongeclausuleerd opgeroepen tot de staking en de telefooncentrale is vrijwel gelijktijdig met het begin van de staking zonder waarschuwing vooraf stilgelegd. Door dit stilleggen werden de brandweer, politie en andere hulpdiensten van het ene op het andere moment onbereikbaar, functioneerden op een alarmcentrale aangesloten alarminstallaties niet meer en konden elektronische financiële transacties niet meer plaatsvinden. De gevolgen daarvan konden zeer ernstig zijn, zodat maatschappelijk gezien niet tot het onaangekondigd en (nagenoeg) volledig stilleggen van de telefooncentrale had mogen worden besloten (rov. 5.5).
Voor de beoordeling van de vorderingen van ATIA c.s. is van belang of STT, anders dan zij stelt, heeft opgeroepen tot het stilleggen van de telefooncentrale dan wel dat dit een voor haar zodanig voorzienbaar gevolg was van de oproep tot staking, dat het op haar weg had gelegen om redelijke maatregelen te nemen ter voorkoming van die, door haar niet gewilde, stillegging. Was het een of het ander het geval, dan was, gegeven het disproportionele karakter van het stilleggen van de telefooncentrale, de ongeclausuleerde oproep tot staking onrechtmatig en is STT aansprakelijk voor de als gevolg daarvan geleden schade (rov. 5.6).
SETAR heeft als aanbieder van telefoondiensten een monopoliepositie in Aruba. Het ligt voor de hand dat een staking in een dienstverlenend bedrijf als SETAR ertoe leidt dat de dienstverlening voor de duur van de staking geheel of gedeeltelijk tot stilstand komt. Als dit gevolg al niet beoogd is, dan is het voorzienbaar omdat de dienstverlening in het algemeen niet of niet verantwoord kan worden voortgezet zonder de arbeidsprestatie van de werknemers of een deel daarvan. Daarom was voorzienbaar dat het telefoonverkeer zou komen stil te liggen indien de werknemers collectief aan de stakingsoproep van STT gevolg zouden geven. Onder bijzondere omstandigheden kan dat anders zijn. Als een zodanige omstandigheid heeft STT aangevoerd dat de telefooncentrale kon blijven functioneren, ook indien alle werknemers aan de stakingsoproep gehoor zouden geven. Indien dat juist is, behoefde voor STT niet voorzienbaar te zijn dat de stakingsoproep zou leiden tot het stilleggen van de telefooncentrale. Dit verweer heeft STT echter niet feitelijk onderbouwd en het is ook niet zo evident juist dat die onderbouwing achterwege had kunnen blijven. Bij deze stand van zaken geldt dat de ongeclausuleerde stakingsoproep onrechtmatig was en STT daarom gehouden is tot vergoeding van de schade (rov. 5.7).
4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.1 Het middel keert zich tegen rov. 5.7 van het bestreden vonnis. Onderdeel 1 klaagt erover dat de beslissing van het hof dat, bijzondere omstandigheden daargelaten, voor STT voorzienbaar was dat de telefooncentrale van SETAR ten gevolge van de uitgeroepen staking zou uitvallen, onbegrijpelijk is in het licht van de stellingen van STT in de feitelijke instanties dat
(a) niet alle werknemers van SETAR deelnamen aan de staking,
(b) bij SETAR werkwillige technici beschikbaar waren om de centrale onmiddellijk weer in werking te stellen, maar dat deze technici nooit zijn opgeroepen,
- welke stellingen het hof onbesproken heeft gelaten, zodat in cassatie van de juistheid ervan moet worden uitgegaan -, en
(c) dat een staking bij SETAR op zichzelf genomen niet leidt tot het uitvallen van de telefooncentrale omdat daarvoor nodig is dat zij door actieve handelingen wordt uitgeschakeld,
- hetgeen tussen partijen in confesso is.
Uitgaande van dit laatste - dat de onder c gestelde omstandigheid tussen partijen in confesso is - klaagt onderdeel 2 dat het hof met zijn oordeel dat STT haar verweer dat de telefooncentrale kon blijven functioneren ook indien alle werknemers aan de stakingsoproep gehoor zouden geven, niet feitelijk heeft onderbouwd en ook niet zo evident juist is dat die onderbouwing achterwege had kunnen blijven, heeft miskend dat het gebonden was aan de feiten en feitelijke verweren die tussen partijen in confesso zijn. Mocht het hof dit niet hebben miskend, dan is dat oordeel in het licht van de genoemde omstandigheid onbegrijpelijk, aldus het onderdeel.
4.2 Het middel betoogt terecht dat het hof de hiervoor in 4.1 onder (a) en (b) vermelde stellingen van STT in het midden heeft gelaten. Dat geldt ook voor stelling (c), daargelaten of zij in confesso is. Daarom moet voor de beoordeling van de klachten veronderstellenderwijze van de juistheid van die stellingen worden uitgegaan. In het licht daarvan is onbegrijpelijk zowel het oordeel van het hof dat, bijzondere omstandigheden daargelaten, voor STT voorzienbaar was dat de telefooncentrale van SETAR ten gevolge van de uitgeroepen staking zou uitvallen, als het oordeel dat STT niet feitelijk heeft onderbouwd de door haar aangevoerde bijzondere omstandigheid dat de telefooncentrale kon blijven functioneren ook indien alle werknemers aan de stakingsoproep gehoor zouden geven.
Dit geldt óók als in aanmerking wordt genomen hetgeen het hof in rov. 5.7 in het algemeen ten aanzien van stakingen bij dienstverlenende bedrijven (blijkbaar als feit van algemene bekendheid) tot uitgangspunt neemt. In zoverre slagen de beide onderdelen. De overige klachten behoeven geen behandeling.
5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.1 Onderdeel 2.1 (onderdeel 1 bevat geen klachten) bestrijdt als onbegrijpelijk het oordeel van het hof in rov. 5.7 dat indien juist is dat, zoals STT had gesteld, de telefooncentrale kon blijven functioneren ook indien alle werknemers aan de stakingsoproep gehoor zouden geven, voor STT niet voorzienbaar behoefde te zijn dat de stakingsoproep zou leiden tot het stilleggen van de telefooncentrale. Het onderdeel slaagt omdat het terecht betoogt dat uit het enkele feit dat de telefooncentrale kon blijven functioneren ook indien alle werknemers gehoor zouden geven aan de oproep om het werk neer te leggen, niet zonder nadere redengeving, welke in het bestreden vonnis ontbreekt, volgt dat voor STT niet voorzienbaar was dat haar stakingsoproep zou leiden tot het stilleggen van de telefooncentrale door een of meer stakers.
5.2 Onderdeel 2.2 klaagt dat de bestreden overweging in rov. 5.7 eveneens onvoldoende gemotiveerd is, nu het hof heeft nagelaten te beoordelen of STT mede heeft opgeroepen tot het stilleggen van de telefooncentrale dan wel of het op de weg van STT lag redelijke maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat de telefooncentrale werd stilgelegd. Het onderdeel behoeft geen behandeling nu onderdeel 2.1 slaagt. Overigens geldt dat het hof na verwijzing de betrokken stellingen zonodig alsnog zal hebben te beoordelen.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale en het incidentele beroep:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 17 mei 2005;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
voorts in het principale beroep:
veroordeelt ATIA c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van STT begroot op € 372,18 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
voorts in het incidentele beroep:
veroordeelt STT in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ATIA c.s. begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein, F.B. Bakels, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 juni 2007.