ECLI:NL:HR:2007:AZ7748

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01634/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep en vereisten voor volmacht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2007 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 18 juli 2005 was gewezen. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet aan de wettelijke vereisten voldeed, zoals vastgelegd in de artikelen 449 en 450 van het Wetboek van Strafvordering. Deze artikelen bepalen dat een cassatieberoep slechts kan worden ingesteld door een advocaat die daartoe door de verdachte specifiek is gevolmachtigd, of door iemand die schriftelijk door de verdachte is gemachtigd.

In dit geval was het beroep ingesteld door een raadsman, maar de machtiging was niet op de juiste wijze verleend. De Hoge Raad stelde vast dat de akte van rechtsmiddel, die door een medewerker van het Gerechtshof was ondertekend, niet voldeed aan de eisen. De verdachte was niet zelf aanwezig om de machtiging te geven, en de fax van de advocaat voldeed ook niet aan de vereisten voor een geldige volmacht. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het cassatieberoep.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het instellen van een cassatieberoep en de noodzaak voor een geldige volmacht. De Hoge Raad heeft in deze zaak bevestigd dat de regels omtrent de volmacht strikt moeten worden nageleefd om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep te waarborgen.

Uitspraak

27 maart 2007
Strafkamer
nr. 01634/06
ABG/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Leeuwarden, van 18 juli 2005, nummer 24/001517-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.M. Sjöcrona en mr. W.J. Koops, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.1. Tot de stukken van het geding behoort een door de comparante en de Griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden ondertekende "akte rechtsmiddel", inhoudende, voor zover van belang:
"Op 20 juli 2005 kwam ter griffie van dit gerechtshof mw. A. Rodenburg-Pasma, senior administratief juridisch medewerker bij dit hof, die - daartoe gemachtigd blijkens de aan deze akte gehechte volmacht - verklaarde namens naam: [verdachte]
voornamen: [verdachte]
(...)
beroep in cassatie in te stellen tegen het arrest d.d. 18 juli 2005 (...)."
2.1.2. Aan deze akte is gehecht een kopie van een op 20 juli 2005 bij het Hof ingekomen faxbericht van mr. L.J. Woltring, advocaat te Hoofddorp, inhoudende voor zover hier van belang:
"Edelachtbare Heer, Vrouwe
Hierdoor wil ik u machtigen om voor [verdachte] cassatie in te stellen.
(...)
Uitspraak: 18 juli 2005
Hopende u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben."
2.2. Ingevolge de art. 449 en 450 Sv kan namens een verdachte slechts beroep in cassatie worden ingesteld door een verklaring op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven, af te leggen:
a. door een advocaat, indien deze verklaart daartoe door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd, of
b. door iemand die bij een door de verdachte zelf gegeven bijzondere volmacht daartoe schriftelijk gemachtigd is.
2.3. Nu het namens de verdachte ingestelde beroep in cassatie, gelet op het hiervoor onder 2.1 weergegevene, niet aan één van deze voorwaarden voldoet, dient de verdachte niet-ontvankelijk te worden verklaard in dat beroep (vgl. HR 31 januari 2001, LJN AA9705, NJ 2001, 293).
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 27 maart 2007.