ECLI:NL:HR:2007:AZ7628

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/090HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van beschikking inzake partneralimentatie en terugvordering door de man

In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige echtelieden over de terugvordering van partneralimentatie door de man. De man had een verzoek ingediend bij de rechtbank te 's-Gravenhage om de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 16.990,--, dat hij als onverschuldigd betaald beschouwde over de periode van 1997 tot en met oktober 2004. De rechtbank heeft dit verzoek op 31 mei 2005 toegewezen, maar de vrouw ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank op 5 april 2006, waarop de vrouw cassatie instelde.

De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de vrouw niet in termijnen kon terugbetalen en dat het oordeel van het hof over de financiële gegevens die de vrouw had overgelegd, niet begrijpelijk was. De Hoge Raad benadrukte dat de vrouw in de eerste instantie voldoende financiële gegevens had verschaft, waaronder salarisspecificaties en belastingaangiften, en dat het hof niet had aangetoond waarom deze gegevens onvoldoende waren om te beoordelen of de vrouw in staat was het verschuldigde bedrag te financieren.

De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de uitleg van echtscheidingsconvenanten en de verplichtingen van partijen in alimentatiezaken. De beslissing benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van financiële gegevens in dergelijke geschillen en de verantwoordelijkheden van beide partijen in het informeren van elkaar over hun financiële situatie.

Uitspraak

20 april 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/090HR
MK
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.G. Schnoor.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 11 november 2004 ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die rechtbank en verzocht, voorzover in cassatie van belang, verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - te veroordelen om aan de man te voldoen een bedrag van € 16.990,--, te vermeerderen met rente, zijnde het door hem teveel aan alimentatie betaalde over de periode van 1997 tot en met oktober 2004.
De vrouw heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 31 mei 2005 het verzoek van de man toegewezen.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 5 april 2006 heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij vonnis van 22 juni 1992 is echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald op ƒ 2.500,-- per maand zolang de vrouw met de kinderen van partijen de echtelijke woning bewoont en op ƒ 3.500,-- per maand zodra de vrouw met de kinderen de echtelijke woning heeft verlaten. Dit vonnis is op 2 februari 1993 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
(ii) Bij een in maart 1993 tussen partijen gesloten convenant zijn partijen in afwijking van en ter aanvulling op het voornoemde vonnis het volgende overeengekomen:
"Artikel 1 Levensonderhoud
1.1 De vrouw voorziet gedeeltelijk in haar levensonderhoud. Zij verdient thans f 1.500,- bruto per maand. Zodra de vrouw de echtelijke woning gelegen aan [de a-straat 1] te [woonplaats] heeft verlaten, draagt de man in het levensonderhoud van de vrouw bij met een bedrag van f 3.000,- per maand.
1.2 Zodra de inkomsten van de vrouw meer bedragen dan f 2.000,- per maand, zal voornoemde bijdrage van de man omlaag gaan met het bedrag dat de inkomsten van de vrouw uitstijgen boven f 2.000,- bruto per maand. Zodra de vrouw geen inkomsten meer heeft en haar dit niet valt te verwijten, herleeft hetgeen door de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage in het vonnis d.d. 22 juni 1992 omtrent het levensonderhoud is bepaald.
(...)
1.3 Voornoemde bijdragen zijn onderhevig aan de wettelijke indexatie zoals bepaald in artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek, zulks voor het eerst met ingang van 1 januari 1993."
(iii) De vrouw bewoont niet langer de echtelijke woning. De door de man te betalen partneralimentatie bedroeg ten tijde van de beschikking van de rechtbank na indexering en zonder verrekening met eigen inkomsten van de vrouw € 1.908,-- per maand.
3.2 De man heeft verzocht, voor zover in cassatie van belang, de vrouw te veroordelen aan hem een bedrag van € 16.990,-- te voldoen, zijnde het door hem te veel en onverschuldigd aan alimentatie betaalde bedrag over de periode van 1997 tot en met oktober 2004.
3.3 De rechtbank heeft het verzoek van de man toegewezen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.4 De in de onderdelen 1-5 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5 De klachten van onderdeel 6 hebben betrekking op de uit de onjuiste uitleg van het convenant voortvloeiende verplichting tot terugbetaling van te veel betaalde alimentatie en op de afwijzing door het hof van een terugbetaling in termijnen. Daaromtrent heeft het hof overwogen dat de terugbetaling van de alimentatie voor eigen rekening en risico van de vrouw komt, nu zij zelf de man niet deugdelijk heeft geïnformeerd over haar inkomen. De vrouw heeft zichzelf in de positie geplaatst als gevolg waarvan zij de te veel genoten alimentatie moet terugbetalen (rov. 21). Ten aanzien van het verzoek van de vrouw om, bij afwijzing van haar grieven, eventueel in termijnen te mogen terugbetalen, overweegt het hof dat het met de man van oordeel is dat de vrouw onvoldoende financiële gegevens in het geding heeft gebracht om te kunnen beoordelen waarom zij niet ineens het te veel betaalde bedrag aan alimentatie kan terugbetalen en dat de vrouw op geen enkele wijze heeft aangetoond dat zij het verschuldigde bedrag niet gefinancierd krijgt (rov. 23).
3.6 De klacht over rov. 21 kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden, voorzover zij berust op de veronderstelling dat het hof in die overweging ervan is uitgegaan dat de vrouw niet te goeder trouw is geweest, omdat het hof daarvan niet is uitgegaan. Ook voor het overige is de klacht tevergeefs voorgesteld. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat de vrouw te goeder trouw heeft gemeend dat haar uitleg van het convenant juist was, is niet onbegrijpelijk dat het hof bij de beantwoording van de vraag of van de vrouw in redelijkheid gevergd kan worden dat zij het te veel betaalde terugbetaalt, van belang heeft geacht dat de vrouw het ontstaan van een aanzienlijke terugbetalingsverplichting had kunnen voorkomen door, ook al was zij daartoe niet verplicht, de man van haar gestegen inkomsten op de hoogte te stellen.
3.7 De klacht van onderdeel 6 dat de vrouw in tegenstelling tot het oordeel van het hof in rov. 23 in ruime mate financiële gegevens heeft verschaft, slaagt wel, nu de vrouw in de eerste instantie een aantal salarisspecificaties heeft overgelegd alsmede belastingaangiften over de jaren 2002, 2003 en 2004 en een lijst van haar vaste maandelijkse lasten en ook in het hoger beroep salarisstroken aan het hof heeft doen toekomen.
Gelet op dit een en ander is zonder nadere motivering niet begrijpelijk dat het hof in rov. 23 het verzoek tot terugbetaling in termijnen heeft afgewezen op de grond dat de vrouw onvoldoende financiële gegevens in het geding heeft gebracht om te kunnen beoordelen waarom zij niet ineens het te veel betaalde bedrag aan alimentatie kan terugbetalen. Ook het oordeel dat de vrouw op geen enkele wijze heeft aangetoond dat zij het verschuldigde bedrag niet gefinancierd krijgt, is ontoereikend gemotiveerd. Zonder nadere motivering is onbegrijpelijk in welk opzicht de door de vrouw overgelegde financiële gegevens onvoldoende waren om te kunnen beoordelen of zij in staat was het verschuldigde bedrag te financieren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 april 2006;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, A. Hammerstein, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 april 2007.