ECLI:NL:HR:2007:AZ7625

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/069HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei en schending van hoor en wederhoor

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de verzoekster, zonder toekenning van een ‘schone lei’. De verzoekster had in eerste instantie een verzoek tot schuldsanering ingediend, maar de rechtbank Amsterdam beëindigde deze regeling op 1 maart 2006 zonder haar de schone lei te verstrekken. De verzoekster ging in hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 30 mei 2006 het vonnis van de rechtbank bekrachtigde. Hierop heeft de verzoekster cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden. De bewindvoerder had een verslag opgesteld waarin werd geadviseerd om de verzoekster geen schone lei te verlenen, maar dit verslag was niet aan de verzoekster of haar advocaat toegestuurd, noch was het ter zitting besproken. Hierdoor had de verzoekster geen gelegenheid om op de inhoud van het verslag te reageren. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekte tot vernietiging en verwijzing, wat door de Hoge Raad werd gevolgd. De zaak benadrukt het belang van het beginsel van hoor en wederhoor in procedures die betrekking hebben op de schuldsanering en de rechten van de betrokken partijen.

Uitspraak

20 april 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/069HR
MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. A.A.C. Spoormans.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnis van 1 maart 2006 heeft de rechtbank Amsterdam de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van verzoekster tot cassatie - verder te noemen: [verzoekster] - beëindigd zonder haar de schone lei te verstrekken.
Tegen dit vonnis heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 30 mei 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging en tot verwijzing van de zaak.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Het hof heeft bij zijn beoordeling van de vraag of aan [verzoekster] op de voet van art. 354 lid 1 F. de schone lei kan worden verleend, gelet op de inhoud van het verslag met bijlagen dat de bewindvoerder G.J. van Rossem per brief van 5 april 2006 aan het hof heeft doen toekomen. De bewindvoerder heeft daarin geadviseerd [verzoekster] geen schone lei te verlenen. Middel II voert aan dat [verzoekster] en haar advocaat met het bestaan en de inhoud van dat verslag onbekend waren, en ook niet bekend konden zijn, nu het noch voorafgaand aan de behandeling van de zaak ter zitting van het hof aan [verzoekster] is toegestuurd noch ook ter zitting is besproken, zodat [verzoekster] geen gelegenheid heeft gehad op de inhoud daarvan te reageren. Het middel klaagt terecht dat het hof het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Noch uit de brief van de bewindvoerder van 5 april 2006 zelf, waarvan [verzoekster] in het door haar aan de Hoge Raad overgelegde procesdossier een faxkopie heeft overgelegd, noch uit het proces-verbaal van de behandeling van de zaak door het hof op 28 april 2006, noch uit het arrest van het hof, valt af te leiden dat de bewindvoerder kopieën van zijn verslag met bijlagen heeft toegezonden aan [verzoekster] of haar raadsman, of dat [verzoekster] ter zitting van het hof gelegenheid heeft gekregen van dat verslag kennis te nemen en daarop te reageren. Daarom is aannemelijk dat [verzoekster], zoals zij stelt, het verslag niet kende en geen gelegenheid heeft gekregen haar standpunt ten aanzien daarvan aan het hof kenbaar te maken. De middelen I en III behoeven geen behandeling.
3.2 [Verzoekster] heeft in haar verzoekschrift in cassatie onder 4.2 verzocht in de gelegenheid te worden gesteld om na ontvangst van het proces-verbaal van de behandeling van de zaak ten overstaan van het hof en voorzover het proces-verbaal daartoe aanleiding geeft, haar middelen bij aanvullend verzoekschrift aan te vullen. Na ontvangst van dat proces-verbaal heeft de advocaat van [verzoekster] inderdaad een aanvullend verzoekschrift ingediend dat op 26 juli 2006, na het verstrijken van de cassatietermijn, ter griffie is binnengekomen. Het daarin voorgestelde middel IV bestaat uit een klacht waarvoor de inhoud van het proces-verbaal van geen belang is en die ook reeds in het verzoekschrift tot cassatie had kunnen worden opgenomen. Dit middel wordt daarom door de Hoge Raad niet behandeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 30 mei 2006;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 april 2007.