ECLI:NL:HR:2007:AZ7620

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/112HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep tegen tussenarrest

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J. Groen, op 25 januari 2006 beroep in cassatie ingesteld tegen een tussenarrest van het gerechtshof te Amsterdam, gewezen op 27 oktober 2005. Het hof had in dit arrest niet door een uitdrukkelijk dictum aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde gemaakt, waardoor het arrest als een tussenarrest werd aangemerkt. Dit heeft gevolgen voor de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, aangezien volgens artikel 401a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) beroep in cassatie tegen een tussenarrest slechts tegelijk met dat tegen het eindarrest kan worden ingesteld, tenzij het hof anders heeft bepaald of er uitzonderingen van toepassing zijn.

De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van eiser in zijn cassatieberoep. De advocaat van eiser heeft hierop gereageerd, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat eiser niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen. De Hoge Raad verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn beroep en veroordeelt hem in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder op nihil zijn begroot. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann op 20 april 2007.

Uitspraak

20 april 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/112HR
RM/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2 tot en met 1.5.
2. Het geding in cassatie
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 25 januari 2006 beroep in cassatie ingesteld tegen het tussen hem en verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gewezen arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 27 oktober 2005.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 7 februari 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het hof heeft in zijn arrest van 27 oktober 2005 niet door een uitdrukkelijk dictum aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde gemaakt, zodat zijn arrest is aan te merken als een tussenarrest. Dit brengt mee dat volgens art. 401a lid 2 Rv. beroep in cassatie van dit arrest slechts tegelijk met dat tegen het eindarrest kan worden ingesteld, aangezien het hof niet anders heeft bepaald en de overige in dit artikel vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn.
[Eiser] kan daarom niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 april 2007.