ECLI:NL:HR:2007:AZ7371

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42970
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • P.J. van Amersfoort
  • C.B. Bavinck
  • A.R. Leemreis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de waardering van optieverplichtingen in relatie tot aandelenbezit en goed koopmansgebruik

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 22 december 2005, betreffende een beschikking van de Inspecteur in het kader van de vennootschapsbelasting voor het jaar 1999. De Inspecteur had een verlies van ƒ 57.388 gecorrigeerd dat door belanghebbende was geclaimd in verband met de toename van optieverplichtingen. Belanghebbende had callopties geschreven op aandelen die zij in bezit had, en de waardering van deze optieverplichtingen was in geschil.

Het Hof oordeelde dat goed koopmansgebruik zich ertegen verzet om een verlies uit hoofde van de optieverplichtingen te nemen, omdat deze verplichtingen volledig gedekt waren door de aandelen die belanghebbende bezat. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en stelde dat de waardering van de optieverplichtingen in samenhang met de aandelen moet worden bezien. De Hoge Raad oordeelde dat er geen vermogensverlies optreedt wanneer de verplichtingen uit hoofde van de callopties volledig gedekt zijn door de waarde van de aandelen.

De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de klachten van belanghebbende niet tot een andere conclusie konden leiden. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen op 16 november 2007 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Nr. 42.970
16 november 2007
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 22 december 2005, nr. 03/01580, betreffende een beschikking als bedoeld in artikel 21a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
1. Het geding in feitelijke instantie
De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1999, het bedrag van het met de winst van dat jaar verrekende verlies bij beschikking vastgesteld op ƒ 292.438. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 13 december 2006 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende belegt haar vermogen onder meer in deposito's, hypothecaire leningen, aandelen en opties. Zij heeft in de jaren 1997, 1998 en 1999 meermalen callopties geschreven op reeds in haar bezit zijnde aandelen Akzo en Koninklijke Olie/Royal Dutch (hierna: RD). Belanghebbende heeft haar aandelen Akzo en RD per balansdatum op kostprijs of lagere beurswaarde gewaardeerd en haar verplichtingen uit hoofde van de callopties op het bedrag van de ontvangen netto-optiepremies (hierna: de vergoeding) of de hogere beurswaarde van de (rechten uit hoofde van de) callopties. Door een stijging van de beurskoers van de aandelen Akzo en RD zijn de callopties in het onderhavige jaar (1999) in waarde toegenomen. Bij het vaststellen van de aanslag voor het onderhavige jaar heeft de Inspecteur de aangegeven belastbare winst gecorrigeerd met een bedrag van ƒ 57.388 ter zake van het door belanghebbende geclaimde verlies uit hoofde van de toename van haar optieverplichtingen.
3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of de Inspecteur terecht deze correctie heeft toegepast; de omvang van de correctie als zodanig is niet in geschil.
Het Hof heeft geoordeeld dat in een geval als het onderhavige, waarin sprake is van het volledig gedekt schrijven van callopties en waarbij de uitoefenprijs van de opties hoger is dan de door de belastingplichtige betaalde prijs van de aandelen, goed koopmansgebruik zich ertegen verzet een verlies uit hoofde van de uit de geschreven callopties voortvloeiende verplichtingen te nemen. De waardering van de optieverplichtingen moet, naar het oordeel van het Hof, in een dergelijk geval in samenhang met de in het bezit zijnde aandelen worden bezien. De klachten richten zich onder meer tegen deze oordelen.
3.3.1. Indien, zoals in het onderhavige geval, een verplichting uit hoofde van een geschreven calloptie volledig wordt gedekt door het bezit van de desbetreffende beursaandelen, zal een verlies op die optieverplichting tot ten minste een gelijk bedrag worden gecompenseerd door een opgetreden waardestijging van de desbetreffende beursaandelen. Hierdoor treedt bij een stijging van de koers van die calloptie en dus een stijging van de verplichting uit hoofde daarvan, per saldo geen vermogensverlies op. In een dergelijk geval is het niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik, met name het realiteitsbeginsel dat daaraan ten grondslag ligt, de optieverplichting anders dan in samenhang met de desbetreffende beursaandelen te waarderen. Waardering in samenhang houdt in een geval als het onderhavige in waardering van beide op de vergoeding respectievelijk de kostprijs dan wel van beide op de beurswaarde indien dit laatste per saldo tot een lagere waardering leidt.
3.3.2. De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat waardering op de beurswaarde van de optieverplichtingen en de desbetreffende aandelen per saldo niet leidt tot een lagere waardering dan waardering op de vergoeding respectievelijk de kostprijs. Gelet op het hiervoor in 3.3.1 overwogene heeft het Hof dan ook met juistheid geoordeeld dat goed koopmansgebruik zich er in het onderhavige geval tegen verzet een verlies uit hoofde van de uit de geschreven callopties voortvloeiende verplichtingen te nemen. De klachten falen in zoverre.
3.4. De klachten falen ook voor het overige. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P.J. van Amersfoort, C.B. Bavinck en A.R. Leemreis in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2007.