ECLI:NL:HR:2007:AZ7120

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01234/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
  • J. de Hullu
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het horen van getuigen in hoger beroep en de gevolgen van het ontbreken van een beslissing daarop

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1972 en wonende te Zwolle, was eerder veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. De kern van het geschil betrof een verzoek van de verdachte om de politieagenten als getuigen te horen, wat hij had geuit tijdens de zitting. De verdachte had verklaard dat hij niet durfde te blazen omdat hij naar het toilet moest, en vroeg de rechtbank om de verbalisanten te horen over deze omstandigheden. Het Hof had echter geen beslissing genomen op dit verzoek, wat volgens de Hoge Raad in strijd was met de artikelen 315, 328 en 330 van het Wetboek van Strafvordering, die in hoger beroep van toepassing zijn. De Hoge Raad oordeelde dat het ontbreken van een beslissing op het verzoek van de verdachte tot het horen van getuigen een ernstige procedurefout was, waardoor de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep, waarbij de procedurele rechten van de verdachte in acht moeten worden genomen. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van verzoeken tot het horen van getuigen in strafzaken, en de noodzaak voor de rechter om op dergelijke verzoeken te beslissen om de rechtszekerheid te waarborgen.

Uitspraak

17 april 2007
Strafkamer
nr. 01234/06
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 1 december 2005, nummer 21/002040-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle van 13 april 2005 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een geldboete van negenhonderd euro, subsidiair achttien dagen hechtenis met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van negen maanden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. T. Volckmann, advocaat te Zwolle, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte geen beslissing heeft gegeven op het verzoek van de verdachte tot het horen van getuigen.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 20 juni 2004 in de gemeente Zwolle als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (auto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen."
3.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
A. Het klopt dat ik op 20 juni 2004 met een door mij bestuurde personenauto heb gereden over de A28 te Zwolle.
B. Het klopt dat ik met mijn auto tegen de vangrail aan ben gereden. Ik ben echter maar één keer tegen de vangrail aangereden en niet twee keer. Mijn auto heeft alleen aan de achterkant schade. Vervolgens ben ik langs de weg gaan staan tot de politie kwam. Ik moest erg nodig naar de wc, maar ik moest eerst doen wat de politie tegen mij zei. Ik moest blazen. U houdt mij voor dat uit het proces-verbaal van de politie niet blijkt dat ik gezegd zou hebben dat ik naar het toilet moest. U moet de politieagenten dan maar horen. Ik heb hen echt gezegd dat ik naar de wc moest en dat ik daardoor niet durfde te blazen."
3.3. De opmerking van de niet van rechtsbijstand voorziene verdachte: "U moet de politieagenten dan maar horen", kan gelet op hetgeen de verdachte daaraan voorafgaand heeft verklaard, bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een verzoek om de verbalisanten als getuige te horen omtrent de door de verdachte ten verwere aangevoerde feiten en omstandigheden. Op dat verzoek had het Hof ingevolge art. 315 in verbinding met de art. 328 en 330 Sv, welke bepalingen in hoger beroep van overeenkomstige toepassing zijn, op straffe van nietigheid dienen te beslissen. Nu zodanige beslissing ontbreekt, kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven.
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 17 april 2007.