ECLI:NL:HR:2007:AZ7080

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00763/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verkeersdelicten en betrokkenheid bij verkeersongeval

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, specifiek voor het niet naleven van artikel 7, eerste lid, en artikel 107, eerste lid. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat in cassatie niet was geklaagd over de juistheid of begrijpelijkheid van het oordeel van het hof, dat de verdachte kon worden aangemerkt als betrokken bij het verkeersongeval, ondanks dat hij op het moment van het ongeval niet meer de bestuurder was van het betrokken motorrijtuig.

De Hoge Raad overwoog dat de Advocaat-Generaal Knigge had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak ten aanzien van bepaalde feiten, maar dat de Hoge Raad, na afweging van de omstandigheden, geen grond zag voor ambtshalve vernietiging. De uitspraak van het hof werd bevestigd, en het beroep van de verdachte werd verworpen. De Hoge Raad benadrukte dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, en dat de beslissing van het hof voldoende gemotiveerd was.

De zaak illustreert de toepassing van de Wegenverkeerswet en de voorwaarden waaronder iemand kan worden aangemerkt als betrokken bij een verkeersongeval. De uitspraak heeft implicaties voor de interpretatie van verkeersdelicten en de verantwoordelijkheden van bestuurders en betrokkenen bij verkeersongevallen.

Uitspraak

20 maart 2007
Strafkamer
nr. 00763/06
SG/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 juli 2005, nummer 20/002899-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Breda van 16 december 2003 - voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van 1a en 1b telkens "overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" en 2. "overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld ten aanzien van de feiten 1a en 1b tot een geldboete van € 750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis, met ten aanzien van feit 1a ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden en ten aanzien van feit 2 tot een geldboete van € 250,-, subsidiair vijf dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. van 't Land, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van het sub 1b tenlastegelegde feit en ten aanzien van de voor de feiten sub 1a en 1b opgelegde geldboete, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. Daarbij heeft de Hoge Raad in aanmerking genomen dat in cassatie niet is geklaagd over de juistheid of begrijpelijkheid van het onder 'Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs' uitdrukkelijk gemotiveerde oordeel van het Hof dat de verdachte ten aanzien van het in de bewezenverklaring onder 1b bedoelde verkeersongeval kan worden aangemerkt als degene die bij een verkeersongeval is betrokken als bedoeld in art. 7, eerste lid, WVW 1994, hoewel hij ten tijde van het desbetreffende verkeersongeval niet (meer) de bestuurder was van het daarbij betrokken motorrijtuig.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en J. de Hullu in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 maart 2007.