ECLI:NL:HR:2007:AZ6957

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42930
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P.J. van Amersfoort
  • C.B. Bavinck
  • A.R. Leemreis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van kosten van een vliegopleiding in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van kosten van een vliegopleiding in het kader van de inkomstenbelasting. De belanghebbende, een vennoot in een vennootschap onder firma, kreeg voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 76.617. Na bezwaar tegen deze aanslag, werd deze door de Inspecteur gehandhaafd. De belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof, dat het beroep gegrond verklaarde en de aanslag verlaagde tot ƒ 62.309. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad oordeelde dat de kosten van de vliegopleiding zijn gemaakt in het kader van de onderneming van de belanghebbende. Het Hof had geoordeeld dat de kosten volledig in mindering konden worden gebracht op het inkomen van de belanghebbende. De Staatssecretaris stelde dat slechts een deel van de kosten, naar rato van het winstaandeel van 56,24%, in mindering kon worden gebracht. De Hoge Raad verwierp dit middel en oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de kosten volledig voor rekening van de belanghebbende waren gebleven.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Minister van Financiën in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 26 januari 2007.

Uitspraak

Nr. 42.930
26 januari 2007
fp
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 februari 2006, nr. 04/00409, betreffende na te melden aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 76.617, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 62.309. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat aan de tussen partijen vaststaande feiten geen andere conclusie kan worden verbonden dan dat de kosten van belanghebbendes vliegopleiding (hierna: de kosten) zijn gemaakt in het kader van de onderneming van belanghebbende (als vennoot van de vennootschap onder firma met zijn echtgenote), zodat de door belanghebbende geclaimde aftrek enkel kan zijn gebaseerd op artikel 7 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).
3.2. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat het op het onderhavige jaar (2000) betrekking hebbende deel van de kosten in zijn geheel in mindering komt op het inkomen van belanghebbende over het onderhavige jaar.
3.3. Het middel strekt ten betoge dat het Hof aldus heeft miskend dat, nu belanghebbendes winstaandeel in de vennootschap onder firma in het onderhavige jaar 56,24 percent bedroeg, op belanghebbendes inkomen ook slechts 56,24 percent van het op het onderhavige jaar betrekking hebbende deel van de kosten in mindering kan worden gebracht.
3.4. Het middel faalt. Het Hof is bij zijn hiervoor onder 3.2 vermelde oordeel kennelijk en niet onbegrijpelijk ervan uitgegaan dat de kosten volledig voor rekening van belanghebbende zijn gebleven. Bij dit uitgangspunt geeft 's Hofs oordeel geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent het bepaalde in artikel 7 van de Wet.
4. Proceskosten
De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2007.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 422.