ECLI:NL:HR:2007:AZ6927
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter van Kan
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid cassatieberoep bij geldboete voor verkeersovertreding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2007 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verdachte was eerder door het Gerechtshof te Arnhem veroordeeld tot een geldboete van € 250,- voor een overtreding van artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit niet ontvankelijk was. Volgens artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering staat tegen arresten van gerechtshoven betreffende overtredingen geen cassatieberoep open indien de opgelegde straf niet hoger is dan een geldboete van € 250,-. Dit betekent dat, zelfs als het maximum van € 250,- is opgelegd, er geen mogelijkheid is voor cassatie. De Hoge Raad verklaarde de verdachte dan ook niet-ontvankelijk in het ingestelde cassatieberoep.
De zaak kwam voor de Hoge Raad na een eerdere veroordeling door het Hof, dat het vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Arnhem had vernietigd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. W.J.E. Hendriks, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt concludeerde dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk moest verklaren. De Hoge Raad volgde deze conclusie en bevestigde dat de wetgeving in dit geval geen ruimte biedt voor cassatie, gezien de aard van de opgelegde straf.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent cassatie in strafzaken, vooral in gevallen van relatief lage geldboetes voor overtredingen. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijk maakt dat de mogelijkheden voor cassatie beperkt zijn in situaties waarin de opgelegde straf binnen de wettelijke grenzen blijft.