ECLI:NL:HR:2007:AZ6927

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00625/06 M
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep bij geldboete voor verkeersovertreding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2007 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verdachte was eerder door het Gerechtshof te Arnhem veroordeeld tot een geldboete van € 250,- voor een overtreding van artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit niet ontvankelijk was. Volgens artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering staat tegen arresten van gerechtshoven betreffende overtredingen geen cassatieberoep open indien de opgelegde straf niet hoger is dan een geldboete van € 250,-. Dit betekent dat, zelfs als het maximum van € 250,- is opgelegd, er geen mogelijkheid is voor cassatie. De Hoge Raad verklaarde de verdachte dan ook niet-ontvankelijk in het ingestelde cassatieberoep.

De zaak kwam voor de Hoge Raad na een eerdere veroordeling door het Hof, dat het vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Arnhem had vernietigd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. W.J.E. Hendriks, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt concludeerde dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk moest verklaren. De Hoge Raad volgde deze conclusie en bevestigde dat de wetgeving in dit geval geen ruimte biedt voor cassatie, gezien de aard van de opgelegde straf.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent cassatie in strafzaken, vooral in gevallen van relatief lage geldboetes voor overtredingen. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijk maakt dat de mogelijkheden voor cassatie beperkt zijn in situaties waarin de opgelegde straf binnen de wettelijke grenzen blijft.

Uitspraak

5 juni 2007
Strafkamer
nr. 00625/06 M
SY/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, van 20 december 2005, nummer 21/006612-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Arnhem van 8 november 2004 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990" veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair vijf dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.J.E. Hendriks, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De middelen zijn bij pleidooi toegelicht.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in haar cassatieberoep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het bestreden arrest heeft betrekking op een overtreding (art. 19 RVV 1990). Het Hof heeft ter zake van dat feit een geldboete van € 250,-, subsidiair vijf dagen hechtenis opgelegd. Ingevolge art. 427 Sv staat tegen arresten van gerechtshoven betreffende overtredingen beroep in cassatie niet open indien, voor zover hier van belang, geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum van € 250,-. Dat betekent dat ook indien dit maximum is opgelegd, geen cassatieberoep openstaat. Hieruit volgt dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het ingestelde cassatieberoep.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink, J. de Hullu en H.A.G. Splinter van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 5 juni 2007.
Mr. De Hullu is buiten staat dit arrest te ondertekenen.