ECLI:NL:HR:2007:AZ6680
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Verhoor en cautie bij het vragen naar telefoonnummer van verdachte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen en had in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek naar zijn mobiele telefoonnummer onrechtmatig was verkregen, omdat hem voorafgaand aan het vragen naar zijn telefoonnummer geen cautie was gegeven. Het Hof had dit verweer verworpen, met de overweging dat het vragen naar personalia, zoals een telefoonnummer, niet onder de als verhoor te beschouwen vragen valt die betrekking hebben op de betrokkenheid bij een strafbaar feit. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet juist was, omdat bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat het vragen naar een telefoonnummer wel als verhoor moet worden aangemerkt. Desondanks werd het beroep verworpen, omdat het Hof ook had geoordeeld dat de verdachte toestemming had gegeven voor het onderzoek naar zijn telefoonverkeer. Dit oordeel was niet onjuist en kon de verwerping van het verweer zelfstandig dragen. De Hoge Raad concludeerde dat er geen grond was voor cassatie en bevestigde de uitspraak van het Hof.