ECLI:NL:HR:2007:AZ6680

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
000871/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoor en cautie bij het vragen naar telefoonnummer van verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen en had in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek naar zijn mobiele telefoonnummer onrechtmatig was verkregen, omdat hem voorafgaand aan het vragen naar zijn telefoonnummer geen cautie was gegeven. Het Hof had dit verweer verworpen, met de overweging dat het vragen naar personalia, zoals een telefoonnummer, niet onder de als verhoor te beschouwen vragen valt die betrekking hebben op de betrokkenheid bij een strafbaar feit. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet juist was, omdat bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat het vragen naar een telefoonnummer wel als verhoor moet worden aangemerkt. Desondanks werd het beroep verworpen, omdat het Hof ook had geoordeeld dat de verdachte toestemming had gegeven voor het onderzoek naar zijn telefoonverkeer. Dit oordeel was niet onjuist en kon de verwerping van het verweer zelfstandig dragen. De Hoge Raad concludeerde dat er geen grond was voor cassatie en bevestigde de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

3 april 2007
Strafkamer
nr. 00871/06
JB/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 september 2005, nummer 23/001229-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Alkmaar van 9 februari 2005 - de verdachte ter zake van 1. "diefstal door twee of meer verenigde personen" en 2 primair "diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming" veroordeeld tot 60 dagen gevangenisstraf waarvan 39 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 60 dagen subsidiair 30 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte.
Namens deze hebben mr. J.J.A.P. van Breukelen en mr. A.M. Seebregts, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel richt zich tegen de verwerping van een op de terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer, inhoudende dat de resultaten van het onderzoek naar het mobiele telefoonverkeer van de verdachte onrechtmatig zijn verkregen en niet tot het bewijs gebezigd mogen worden, aangezien opsporingsambtenaren naar het telefoonnummer van de verdachte hadden gevraagd zonder dat hem tevoren "de cautie" was gegeven.
3.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer in het bestreden arrest als volgt samengevat en verworpen:
"Door de raadsvrouwe is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de inlichtingen, die zijn verkregen naar aanleiding van het onderzoek dat is ingesteld naar het mobiele telefoonnummer [001] van de verdachte, onrechtmatig zijn verkregen en niet kunnen bijdragen aan het bewijs, aangezien het telefoonnummer van verdachte op vragen van opsporingsambtenaren is verkregen zonder dat hem de cautie is gegeven. Dit zou moeten leiden tot vrijspraak, aldus de raadsvrouwe.
Het hof verwerpt dit verweer. Het informeren naar de personalia van de verdachte, en in het verlengde daarvan naar diens telefoonnummer, valt niet onder de als verhoor te beschouwen vragen aan een verdachte betreffende diens betrokkenheid bij een strafbaar feit, zodat daaraan niet de cautie vooraf behoeft te gaan. Hierbij komt dat verdachte er blijkens zijn op 26 januari 2004 afgelegde verklaring (zoals opgetekend in het proces-verbaal met nummer PL1010/04-101303 van 26 januari 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]) mee heeft ingestemd dat er onderzoek zou worden verricht naar het telefoonverkeer van dat door hem in zijn eerste twee verklaringen opgegeven telefoonnummer."
3.3.1. Het middel mist belang. Het Hof heeft de verwerping van het verweer niet alleen doen steunen op de in het middel aangevallen grond, maar mede op zijn oordeel dat de verdachte aan de desbetreffende verbalisant toestemming heeft gegeven onderzoek te verrichten naar het telefoonverkeer van het door hem opgegeven telefoonnummer. Dat oordeel draagt de verwerping van het in het middel bedoelde verweer zelfstandig.
3.3.2. Opmerking verdient nog het volgende. Het kennelijke oordeel van het Hof dat de vraag naar het telefoonnummer van een verdachte nimmer valt onder de, als een verhoor te beschouwen, vragen naar diens betrokkenheid bij een strafbaar feit, zodat een voorafgaande "cautie" niet nodig is, is niet juist. Bijzondere omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat die vraag wel tot een zodanig verhoor moet worden gerekend.
3.4. Het middel kan niet tot cassatie leiden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 3 april 2007.