ECLI:NL:HR:2007:AZ6667

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00729/06 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak met betrekking tot afroomboete en procesorde

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 maart 2007 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak waarbij de betrokkene, geboren in 1945, werd geconfronteerd met een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 12 oktober 2005 een verplichting tot betaling aan de Staat van € 286.724,70 had opgelegd. De betrokkene had zich laten bijstaan door mr. R. Zilver, die middelen van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal, Wortel, concludeerde tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat het aanvullend schriftelijk commentaar van de raadsman niet in aanmerking kon worden genomen, omdat dit in strijd was met de goede procesorde. De Hoge Raad stelde vast dat het middel, dat stelde dat het hof een 'afroomboete' had opgelegd, steunde op een verkeerde lezing van het arrest van het hof. Dit middel ontbeerde feitelijke grondslag en kon daarom niet tot cassatie leiden.

De Hoge Raad concludeerde dat geen van de ingediende middelen tot cassatie kon leiden en dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak van het Gerechtshof werd derhalve bevestigd, en het beroep werd verworpen. Deze beslissing werd genomen door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

13 maart 2007
Strafkamer
nr. 00729/06 P
SG/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 oktober 2005, nummer 20/004490-04, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Rechtbank te Roermond van 24 februari 2004 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 286.724,70.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. R. Zilver, advocaat te Nieuwegein, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman van 25 januari 2007 op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2.3. Bij de Hoge Raad is voorts nog ingekomen een "aanvullend schriftelijk commentaar" van de raadsman van 26 januari 2007. De Hoge Raad zal op dit aanvullend commentaar geen acht slaan omdat het in strijd is met een goede procesorde om nogmaals te reageren op de conclusie van de Advocaat-Generaal (vgl. HR 16 maart 1999, NJ 1999, 370).
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de in de strafzaak aan de betrokkene opgelegde 'afroomboete'.
3.2. Bij de stukken van het geding bevindt zich het in de hoofdzaak gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 maart 2003. Dit arrest houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:
"De redengeving van de op te leggen straf op maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat het algemeen bekend is dat aan het inzetten van illegale vreemdelingen in de prostitutie veel geld wordt verdiend.
Het Hof is van oordeel dat, wil er van een op te leggen geldboete ook enige preventieve werking uitgaan, deze dan van een - gelet op die verdiensten - passende hoogte dient te zijn.
Naar het oordeel van het Hof kan derhalve niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke geldboete van de hierna te vermelden hoogte.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het Hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken".
3.3. Het middel, dat uitgaat van de opvatting dat het Hof blijkens de hiervoor onder 3.2 weergegeven overweging een zogenaamde 'afroomboete' heeft opgelegd, steunt op een verkeerde lezing van genoemd arrest. Het middel mist dus feitelijke grondslag en kan reeds daarom niet tot cassatie leiden.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 13 maart 2007.