ECLI:NL:HR:2007:AZ6182
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Betekening van de appeldagvaarding en de vereisten voor geldigheid in hoger beroep
In deze zaak gaat het om de geldigheid van de betekening van de appeldagvaarding aan de verdachte, die in hoger beroep is veroordeeld door het Gerechtshof te Arnhem. De Hoge Raad oordeelt dat de appeldagvaarding niet op de juiste wijze is betekend, omdat er geen onderzoek is ingesteld naar de woon- of verblijfplaats van de verdachte voordat de betekening plaatsvond. De verdachte had geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, en het hof heeft niet aangetoond dat de verdachte ten tijde van de betekening was gedetineerd. Dit is een vereiste voor de geldigheid van de betekening. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de betekening van juridische documenten, vooral wanneer de woonplaats van de verdachte onbekend is. De Hoge Raad stelt dat de cassatieprocedure zich leent voor het onderzoeken van vermoedens over de geldigheid van de betekening, maar niet voor het onderzoeken van feitelijke gegevens die niet uit de stukken blijken. De uitspraak van de Hoge Raad is een belangrijke reminder voor de rechtspraktijk over de vereisten voor een geldige betekening in hoger beroep.