ECLI:NL:HR:2007:AZ6182

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03108/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekening van de appeldagvaarding en de vereisten voor geldigheid in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de geldigheid van de betekening van de appeldagvaarding aan de verdachte, die in hoger beroep is veroordeeld door het Gerechtshof te Arnhem. De Hoge Raad oordeelt dat de appeldagvaarding niet op de juiste wijze is betekend, omdat er geen onderzoek is ingesteld naar de woon- of verblijfplaats van de verdachte voordat de betekening plaatsvond. De verdachte had geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, en het hof heeft niet aangetoond dat de verdachte ten tijde van de betekening was gedetineerd. Dit is een vereiste voor de geldigheid van de betekening. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de betekening van juridische documenten, vooral wanneer de woonplaats van de verdachte onbekend is. De Hoge Raad stelt dat de cassatieprocedure zich leent voor het onderzoeken van vermoedens over de geldigheid van de betekening, maar niet voor het onderzoeken van feitelijke gegevens die niet uit de stukken blijken. De uitspraak van de Hoge Raad is een belangrijke reminder voor de rechtspraktijk over de vereisten voor een geldige betekening in hoger beroep.

Uitspraak

10 april 2007
Strafkamer
nr. 03108/05
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 juli 2005, nummer 21/004219-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Arnhem van 2 juli 2004 - de verdachte ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden" veroordeeld tot een geldboete van € 288,-, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, subsidiair vijf dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.P.J. Botterblom, advocaat te Barneveld, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
2.2. De Hoge Raad heeft bij tussenarrest van 5 december 2006 de verdachte ontvankelijk in zijn beroep geoordeeld. Voormeld tussenarrest is aan het onderhavige arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.3. Omdat de Advocaat-Generaal zich in zijn conclusie niet had uitgelaten over de middelen, heeft de Hoge Raad bij zijn tussenarrest - onder aanhouding van iedere verdere beslissing - de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een nadere conclusie door de Advocaat-Generaal naar aanleiding van de middelen.
2.4. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de dagvaarding in hoger beroep niet op de juiste wijze is betekend.
3.2. De aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in.
(i) De aantekening mondeling vonnis van 2 juli 2004 houdt in dat de verdachte in eerste aanleg op tegenspraak is veroordeeld.
(ii) Op 13 juli 2004 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. De desbetreffende akte rechtsmiddel houdt in dat de verdachte daarbij als adres heeft opgegeven: "[a-straat 1] te [woonplaats]".
(iii) Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 26 juli 2005 houdt onder meer in dat
- de dagvaarding in hoger beroep op 20 mei 2005 is aangeboden op het adres [a-straat 1] te [woonplaats];
- op dat adres de dagvaarding niet kon worden uitgereikt omdat volgens de mededeling van de degene die zich op dat adres bevond, de verdachte daar woonde noch verbleef;
- op 1 juni 2005 de dagvaarding is uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de Rechtbank te Arnhem "omdat blijkens de aan deze akte gehechte mededeling van de afdeling bevolking van de woongemeente van de geadresseerde, deze op de dag van aanbieding van de gerechtelijke brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven"; en
- de dagvaarding op 1 juni 2005 als gewone brief is verzonden naar het adres [a-straat 1] te [woonplaats].
(iv) Een (tweede) akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 26 juli 2005 houdt in dat de dagvaarding op 13 juli 2005 aan de (waarnemend) griffier van de Rechtbank te Arnhem is uitgereikt "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is".
(v) Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 26 juli 2005 houdt in dat de verdachte geen bekende woon- of verblijfplaats hier te lande heeft, dat hij aldaar niet is verschenen en dat tegen de verdachte verstek is verleend.
3.3. Aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep die is uitgereikt op 13 juli 2005 is niet een GBA-overzicht gehecht waaruit kan blijken dat de verdachte ten tijde van de betekening niet stond ingeschreven in een gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Ook overigens blijkt niet dat, alvorens de dagvaarding is betekend, een onderzoek is ingesteld op grond waarvan kon worden aangenomen dat de verdachte niet stond ingeschreven in een GBA ten tijde van betekening van de dagvaarding in hoger beroep.
Voorts heeft het Hof geen blijk ervan gegeven te hebben onderzocht of en zo ja waar, de verdachte, zo van hem ten tijde van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep geen woon- of verblijfplaats in de vrije samenleving bekend was, ten tijde van die betekening was gedetineerd.
Een en ander was wel vereist (vgl. HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317, rov. 3.23 en 3.24).
3.4. Gelet op het vorenoverwogene is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
3.5. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet tot cassatie leiden. Daarbij verdient opmerking dat de cassatieprocedure zich wel leent voor een onderzoek naar een uit de stukken die op de voet van art. 434, eerste lid, Sv door het hof aan de Hoge Raad zijn gezonden, rijzend ernstig vermoeden dat de appeldagvaarding niet op de voorgeschreven wijze is betekend, maar niet voor een onderzoek naar gegevens van feitelijke aard die niet uit die stukken blijken, ter ontzenuwing van zo een - door een cassatiemiddel aan de orde gesteld - vermoeden.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist. De Hoge Raad zal de dagvaarding in hoger beroep om doelmatigheidsredenen nietig verklaren.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 april 2007.