ECLI:NL:HR:2007:AZ6118

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00636/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekening van de inleidende dagvaarding en de geldigheid daarvan in het strafrecht

In deze zaak gaat het om de geldigheid van de betekening van de inleidende dagvaarding in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1971 en woonachtig in België, had bij zijn vertrek uit Nederland op 3 april 2001 een adres in België opgegeven. De inleidende dagvaarding werd op 4 augustus 2004 verzonden naar dit adres in België, maar omdat er geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was, werd de dagvaarding op 5 augustus 2004 uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch. De verdachte had echter geen woon- of verblijfplaats in Nederland, wat volgens de Hoge Raad betekent dat de betekening niet heeft plaatsgevonden conform artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Uitspraak

6 maart 2007
Strafkamer
nr. 00636/06
SY/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 september 2005, nummer 20/006048-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - behoudens ten aanzien van de strafoplegging - bevestigd een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 24 september 2004, waarbij de verdachte is veroordeeld ter zake van "overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994". Het Hof heeft de verdachte deswege veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de inleidende dagvaarding nietig zal verklaren.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Naar de Hoge Raad begrijpt beoogt het middel onder meer te klagen over de geldigheid van de betekening van de inleidende dagvaarding.
3.2. Een akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting in eerste aanleg 24 september 2004 - houdt in dat die dagvaarding op 5 augustus 2004 is uitgereikt aan de (waarnemend) Griffier van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch, "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is". Voorts houdt die akte in dat de dagvaarding op 4 augustus 2004 als aangetekende brief is verzonden aan het adres: [a-straat 1], [0000] [plaats A]. Zowel het vonnis in eerste aanleg als de bestreden uitspraak is bij verstek gewezen.
Bij zijn onderzoek naar de naleving van art. 435, eerste lid, Sv heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de verdachte bij zijn vertrek uit Nederland naar België op 3 april 2001 als adresgegevens aldaar heeft opgegeven: "[b-straat 1], [0000] [woonplaats]".
Daaruit volgt dat de inleidende dagvaarding niet is betekend overeenkomstig art. 588 Sv zodat die dagvaarding nietig is.
Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de inleidende dagvaarding geldig is betekend, is derhalve onjuist.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd;
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 6 maart 2007.