ECLI:NL:HR:2007:AZ5835

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/175HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van standaardmotivering bij verlening voorwaardelijke machtiging in het kader van de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verlening van een voorwaardelijke machtiging op basis van de Wet Bopz. De verzoekster, die in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch om een nieuwe voorwaardelijke machtiging te verlenen. Dit verzoek volgde op een eerdere beschikking van de rechtbank van 11 september 2006, waarin een voorwaardelijke machtiging was verleend voor een periode van twaalf maanden. De rechtbank had de verzoekster, haar raadsman, de behandelend psychiater en haar broer gehoord voordat zij tot haar beslissing kwam.

De officier van justitie had geen verweerschrift ingediend tegen het cassatieverzoek van de verzoekster. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer had in zijn conclusie geadviseerd om het beroep in cassatie te verwerpen. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder voorwaardelijke machtigingen kunnen worden verleend en de rol van de rechter in het waarborgen van de rechtsbescherming van betrokkenen in het kader van de Wet Bopz.

Uitspraak

9 februari 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/175HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT 'S-HERTOGENBOSCH,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
De officier van justitie in het arrondissement te 's-Hertogenbosch heeft bij verzoekschrift van 15 augustus 2006 aan de rechtbank aldaar verzocht een nieuwe voorwaardelijke machtiging te verlenen ten aanzien van verzoekster tot cassatie - verder te noemen: betrokkene -, subsidiair een voorlopige machtiging te verlenen en meer subsidiair een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis te verlenen. Bij het verzoekschrift waren gevoegd een geneeskundige verklaring als bedoeld in art. 14c lid 5 Wet Bopz, een behandelingsplan en een bericht over de staat van uitvoering daarvan.
De rechtbank heeft bij beschikking van 11 september 2006, na betrokkene, de raadsman van betrokkene, de behandelend psychiater en de broer van betrokkene, te hebben gehoord, voorwaardelijke machtiging verleend tot het doen opnemen en verblijven van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, met bepaling van de duur van deze machtiging op twaalf maanden, ingaande 11 september 2006.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 februari 2007.