ECLI:NL:HR:2007:AZ5831
Hoge Raad
- Cassatie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Opheffing van executoriaal derdenbeslag in het kader van omgangsregeling met minderjarige kinderen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de opheffing van executoriaal derdenbeslag. De eiseres, een moeder, had in kort geding gevorderd om het beslag dat door de vader was gelegd op haar loon, op te heffen. Dit beslag was gelegd naar aanleiding van verbeurde dwangsommen wegens het niet naleven van een omgangsregeling die door de rechtbank Haarlem was vastgesteld. De voorzieningenrechter had de moeder eerder veroordeeld tot nakoming van deze regeling, met een dwangsom van € 500 per dag voor elke dag dat zij niet voldeed aan de regeling, tot een maximum van € 10.000.
De vader had op 17 november 2004 executoriaal derdenbeslag gelegd op het loon van de moeder, nadat zij geen gevolg had gegeven aan de omgangsregeling. De moeder heeft vervolgens de vader in kort geding gedagvaard om het beslag op te heffen en de dwangsom op nihil te stellen. De voorzieningenrechter in Haarlem heeft de vordering van de moeder echter afgewezen. Hierop heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat het vonnis van de voorzieningenrechter heeft bekrachtigd.
Tegen deze beslissing heeft de moeder cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal, E.M. Wesseling-van Gent, strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de moeder in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de vader op nihil zijn begroot. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.