ECLI:NL:HR:2007:AZ5718
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Overname van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen in het kader van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te Leeuwarden. De zaak betreft de overname van de tenuitvoerlegging van een vonnis van het Amtsgericht te Heidelberg, Duitsland, waarbij de veroordeelde was veroordeeld tot twee jaren en acht maanden gevangenisstraf, alsmede een aanvullende gevangenisstraf van vier maanden. De Rechtbank had verlof verleend tot tenuitvoerlegging van deze beslissingen in Nederland, maar de veroordeelde heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Rechtbank ten onrechte het op 21 maart 1983 te Straatsburg gesloten Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP) van toepassing heeft geacht. Dit verdrag voorziet in de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen voor veroordeelden die door de staat van veroordeling naar de staat van tenuitvoerlegging worden overgebracht. Aangezien de veroordeelde zich al in Nederland bevond ten tijde van het verzoek tot overname, biedt dit verdrag geen voldoende grondslag voor de overname van de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel voor zover de Rechtbank de artikelen 3, 6, 9, 10 en 11 van het VOGP had vermeld. In plaats daarvan heeft de Hoge Raad de artikelen 3, 5, 8 en 21, derde lid, van het Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen als toepasselijke bepalingen vermeld. Het beroep is voor het overige verworpen. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak van een correcte toepassing van internationale verdragen in het kader van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen.