ECLI:NL:HR:2007:AZ5717
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Verwerping van cassatie in een zaak van doodslag met psychische overmacht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder door de Rechtbank te Rotterdam veroordeeld tot twaalf jaren gevangenisstraf voor doodslag, meermalen gepleegd. De verdachte had op 3 april 2004 zijn ouders, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], opzettelijk van het leven beroofd door hen meermalen te slaan en te schoppen, wat leidde tot hun overlijden op respectievelijk 20 april en 17 mei 2004.
Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij in een emotionele toestand verkeerde en dat hij zich niet volledig bewust was van zijn daden. Hij stelde dat hij onder psychische druk stond door de situatie met zijn ouders. Echter, het hof heeft deze verklaring niet opgevat als een beroep op psychische overmacht, mede omdat de raadsman van de verdachte dit niet expliciet had aangevoerd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet verplicht was om verder te motiveren, aangezien de motiveringseisen niet waren veranderd door de inwerkingtreding van nieuwe wetgeving.
De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte verworpen en geconcludeerd dat er geen gronden waren voor cassatie. De uitspraak van het hof werd bevestigd, en de Hoge Raad oordeelde dat de bestreden uitspraak niet ambtshalve vernietigd hoefde te worden. De beslissing van de Hoge Raad werd genomen door vice-president G.J.M. Corstens en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, met D.N.I. Gjaltema als waarnemend griffier.