ECLI:NL:HR:2007:AZ5705

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01109/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping cassatieberoep wegens onbegrijpelijke bewijsmotivering in verkeerszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2007 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte die was veroordeeld door het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar was wel veroordeeld tot 16 weken gevangenisstraf en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen, onder verwijzing naar de conclusie van de Advocaat-Generaal. De kern van het geschil betrof de bewijsmotivering van de veroordeling voor het onder 4 primair bewezenverklaarde feit. De verdachte had aangevoerd dat de bewijsmotivering onbegrijpelijk was, maar de Hoge Raad oordeelde dat het middel faalde op de gronden die in de conclusie van de Advocaat-Generaal waren vermeld. De Hoge Raad concludeerde dat er geen reden was om de bestreden uitspraak te vernietigen, en verwierp het beroep. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van de Wegenverkeerswet 1994, met name in relatie tot de duur van rijontzeggingen en de verplichting tot het inleveren van het rijbewijs. De zaak benadrukt ook de rol van de bewijsmotivering in strafzaken en de mogelijkheden voor cassatie in het strafrecht.

Uitspraak

20 februari 2007
Strafkamer
nr. 01109/06
SG/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 juni 2005, nummer 22/001084-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 25 februari 2004 - voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 5 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2. "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder A van de Wegenverkeerswet 1994", 3., 7. en 9. "overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd", 4 primair "overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994", 5 subsidiair "overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994" en 6., 8. en 10. "overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd" veroordeeld tot 16 weken gevangenisstraf met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven en ten aanzien van 2, 3, 5 subsidiair, 7 en 9 telkens tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat de bewijsmotivering van het onder 4 primair bewezenverklaarde onbegrijpelijk is.
3.2. Het middel faalt op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 20 februari 2007.