ECLI:NL:HR:2007:AZ5676

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00537/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor poging tot verkrachting en poging tot doodslag

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld tot zeven jaren gevangenisstraf voor meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot verkrachting en poging tot doodslag. De Hoge Raad heeft op 20 februari 2007 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 00537/06. De verdachte, die ten tijde van de aanzegging gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Oosterhoek' te Grave, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. A.P. van Stralen. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, primair, en subsidiair tot verwerping.

De Hoge Raad overweegt dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die voldoen aan de wettelijke vereisten. Dit houdt in dat er een stellige en duidelijke klacht moet zijn over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. In deze zaak voldeed de schriftuur van de verdachte niet aan deze vereisten, waardoor deze onbesproken moest blijven. Bovendien heeft de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie ingediend, waardoor hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het beroep, wat betekent dat de eerdere veroordeling door het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, en is een belangrijke uitspraak in het kader van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.

Uitspraak

20 februari 2007
Strafkamer
nr. 00537/06
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 mei 2005, nummer 23/004691-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 2 november 2004, voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van 1. "de eendaadse samenloop van poging tot verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid", 2. en 4. "poging tot doodslag, meermalen gepleegd" en 3. "feitelijke aanranding van de eerbaarheid" veroordeeld tot zeven jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.P. van Stralen, advocaat te Utrecht, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd primair tot niet-ontvankelijkverklaring en subsidiair tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
3.2. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 20 februari 2007.