ECLI:NL:HR:2007:AZ5500
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- W.A.M. van Schendel
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over trachten te bewegen tot opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte, geboren in 1971 en gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao, was beschuldigd van het trachten te bewegen van een ander om een opzettelijk gepleegd feit, in dit geval de uitvoer van cocaïne, te plegen. De tenlastelegging was gebaseerd op artikel 11a van de Opiumlandsverordening 1960, dat het trachten te bewegen tot het plegen van een strafbaar feit strafbaar stelt.
De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat voor bewezenverklaring van 'trachten te bewegen' vereist is dat de gedachte aan het beoogde misdrijf niet bij de persoon die de dader tracht te bewegen is opgekomen voordat de dader hem tot dat misdrijf trachtte te brengen, onjuist is. De Hoge Raad verduidelijkte dat een voorafgaande gedachte of bereidheid bij die persoon om een misdrijf te begaan, niet uitsluit dat de dader invloed heeft uitgeoefend om die persoon te bewegen tot het plegen van het misdrijf.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit. De kwalificatie werd verbeterd naar 'medeplegen van: om een feit, bedoeld in art. 3, eerste lid, onderdeel A, B of D, Opiumlandsverordening voor zover opzettelijk gepleegd, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om bij dat feit behulpzaam te zijn'. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, waarmee de eerdere veroordeling van de verdachte in stand bleef.