ECLI:NL:HR:2007:AZ5443
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- C.A. Streefkerk
- Rechtspraak.nl
Beëindiging omgangsregeling tussen vader en minderjarige kinderen na echtscheiding
In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige echtelieden over de stopzetting van een omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kinderen, geboren uit hun huwelijk. De moeder heeft in 2003 een verzoek ingediend bij de rechtbank te Arnhem om de eerder vastgestelde omgangsregeling, die op 18 maart 1999 was vastgesteld, te wijzigen. In de loop van de procedure heeft de moeder haar verzoek gewijzigd naar een volledige stopzetting van de omgangsregeling. De rechtbank heeft na een tussenbeschikking op 30 augustus 2004, bij eindbeschikking op 9 december 2004, de omgangsregeling gewijzigd, zodat er geen omgang meer tussen de vader en de kinderen zou plaatsvinden. De vader heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem, dat de beschikking van de rechtbank op 4 oktober 2005 heeft bekrachtigd. De vader heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft op 23 maart 2007 de beschikking van het gerechtshof vernietigd en het geding terugverwezen naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat de wet geen grondslag biedt voor een definitieve ontzegging van omgang bij gezamenlijke gezagsuitoefening. De Hoge Raad benadrukt dat het belang van het kind voorop staat en dat een ouder die gezamenlijk met de andere ouder het gezag uitoefent, niet voor onbepaalde tijd het recht op omgang kan worden ontzegd. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is vastgesteld dat tijdelijke schorsing van het omgangsrecht wel mogelijk is, maar dat dit niet kan leiden tot een definitieve ontzegging zonder duidelijke gronden.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor het beëindigen van een omgangsregeling bij gezamenlijk gezag verduidelijkt. De Hoge Raad stelt dat de belangen van de kinderen altijd de eerste overweging moeten zijn in dergelijke zaken.