ECLI:NL:HR:2007:AZ4763

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03670/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbeterde lezing van de bewezenverklaring in een oplichtingszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1965 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Noordsingel' te Rotterdam, was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en oplichting. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, met verbeurdverklaring van goederen en betalingsverplichtingen aan benadeelde partijen. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij mr. G. Spong als advocaat optrad.

De Hoge Raad heeft de klacht van de verdachte beoordeeld, die stelde dat de bewezenverklaring van feit 6 niet kon volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen. De Hoge Raad constateerde dat er een kennelijke vergissing was in de bewezenverklaring, waarbij de woorden "en/of zijn mededader(s)" niet waren opgenomen. De Hoge Raad heeft deze misslag hersteld, waardoor het middel van de verdachte feitelijk geen grondslag meer had.

Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot strafvermindering. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd tot drie jaar en tien maanden. Het beroep van de verdachte werd voor het overige verworpen.

Uitspraak

20 februari 2007
Strafkamer
nr. 03670/05
DV/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 juli 2005, nummer 22/003264-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noordsingel" te Rotterdam.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 2 juni 2004 - de verdachte ter zake van 1. "het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" en 2. en 6. "medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd" en 3. "diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd" en 4. "medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd" en 5. "medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" en 7. "medeplegen van poging tot oplichting, meermalen gepleegd" en 8. "medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik" en 9. "medeplegen van in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vals of vervalst is, meermalen gepleegd" en 10. "medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, met verbeurdverklaring en ontrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte betalingsverplichtingen opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde feit, de opgelegde gevangenisstraf en de verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer van op naam van [A] gestelde stukken, met in zoverre terugwijzing van de zaak ter verdere berechting op het bestaande hoger beroep en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van het onder 6 tenlastegelegde feit niet kan volgen uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, nu daaruit niet kan volgen dat het de verdachte is geweest die zich heeft voorgedaan als [A].
3.2. Aan de verdachte is, zoals op de voet van art. 314a Sv nader omschreven, onder 6 tenlastegelegd dat:
"hij, in of omstreeks de maanden maart 2003 tot en met april 2003, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een of meer mederwerk(st)er(s) van) de Postbank heeft bewogen tot de afgifte van geld en/of het aangaan van een schuld, te weten € 11.500,- en/of een krediet, althans een geldlening ad € 11.500,- op naam van [A], hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich tegenover die (medewerk(st)er(s) van de) Postbank voorgedaan als [A] waardoor die (medewerk(st)er(s) van) Postbank werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte en/of schuld."
3.3. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij in de maanden maart 2003 tot en met april 2003, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid de Postbank heeft bewogen tot het aangaan van een schuld, te weten een geldlening ad € 11.500,- op naam van [A], hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich tegenover die Postbank voorgedaan als [A], waardoor die Postbank werd bewogen tot bovenomschreven schuld."
3.4. Het Hof heeft het onder 6 bewezenverklaarde gekwalificeerd als medeplegen van oplichting.
3.5. De strafmotivering houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"De verdachte heeft gedurende een periode van ruim twintig maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van diefstal, oplichting van de Postbank en haar klanten en het vervalsen van reisdocumenten en identiteitspapieren. Daartoe werden de volgende feiten gepleegd.
(...)
De verdachte heeft voorts samen met anderen, door het aannemen van een valse naam en valse hoedanigheid, de Postbank bewogen tot het verstrekken van een geldlening van € 11.500,-."
3.6. Aangenomen moet worden dat ten gevolge van een kennelijke vergissing in de bewezenverklaring de woorden "en/of zijn mededader(s)" niet zijn opgenomen. De Hoge Raad leest de bewezenverklaring met herstel van deze misslag.
3.7. Door deze verbeterde lezing komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 21 juli 2005 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
Vermindert de duur van de gevangenisstraf in die zin dat deze drie jaar en tien maanden beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 20 februari 2007.