ECLI:NL:HR:2007:AZ4068

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/137HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een dader voor schadevergoeding aan erfgenamen na doodslag

In deze zaak gaat het om een schadevergoedingsactie van de erfgenamen van een slachtoffer, die tegen de dader van een doodslag een vordering hebben ingesteld. De eiser, wonende in Indonesië, heeft de verweersters gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam. De verweersters, waaronder de wettelijk vertegenwoordigster van een minderjarig kind, vorderden een verklaring voor recht dat de eiser aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank heeft in een deelvonnis van 2 februari 2005 geoordeeld dat de eiser aansprakelijk is voor de schade, maar heeft verdere beslissingen aangehouden. De eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof, dat op 26 januari 2006 het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd. De eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 februari 2007 geoordeeld dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is voor zover dit is ingesteld tegen de wettelijk vertegenwoordigster van het inmiddels meerderjarige kind, omdat dit kind op het moment van de dagvaarding in cassatie al meerderjarig was en dus zelf gedagvaard had moeten worden. Voor het overige heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. De Hoge Raad heeft de eiser ook in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweersters op nihil zijn begroot. Dit arrest is gewezen door de raadsheren van de Hoge Raad en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

9 februari 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/137HR
MK/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te Indonesië, verblijvende te [verblijfplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.L.C.M. Oomen,
t e g e n
1. [Verweerster 1], optredend zowel voor zichzelf als in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige kind [betrokkene 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERSTERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie 1 - verder te noemen: [verweerster 1] heeft, optredend zowel voor zichzelf als in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar toen nog minderjarige kinderen [verweerster 2] en [betrokkene 1] - verder te noemen: [verweerster] c.s. - heeft bij exploot van 20 maart 2003 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd, na wijziging van eis, een verklaring voor recht dat [eiser] aansprakelijk is voor de door [verweerster] c.s. geleden en nog te lijden schade als gevolg van het overlijden van [betrokkene 2] - verder te noemen: [betrokkene 2], op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente en [eiser] reeds thans te veroordelen tot betaling aan [verweerster 2], [betrokkene 1] en [verweerster 1] van bedragen van respectievelijk € 67.200,--, € 101.091,-- en € 191.790,07.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij deelvonnis van 2 februari 2005 voor recht verklaard dat [eiser] aansprakelijk is voor de door [verweerster] c.s. geleden en nog te lijden schade als gevolg van het overlijden van [betrokkene 2] en partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten als in rov. 5.2 en 6 van dat vonnis is overwogen en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen dit deelvonnis van de rechtbank heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 26 januari 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerster] c.s. is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep, voor zover het is ingesteld tegen [verweerster 1] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [betrokkene 1], en voor het overige tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep voorzover ingesteld tegen [verweerster 1], optredend in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige kind [betrokkene 1]
Zoals zowel de rechtbank als het hof hebben vastgesteld, is [betrokkene 1] geboren op [geboortedatum] 1998. Zij was derhalve op 26 april 2006 ten tijde van de dagvaarding in cassatie reeds meerderjarig en had in persoon moeten worden gedagvaard. [Eiser] kan daarom niet worden ontvangen in zijn beroep voorzover dat gericht is tegen [verweerster 1] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [betrokkene 1].
4. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep voorzover dat gericht is tegen [verweerster 1] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [betrokkene 1];
verwerpt het beroep voor het overige;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] c.s. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 februari 2007.