ECLI:NL:HR:2007:AZ4068
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid van een dader voor schadevergoeding aan erfgenamen na doodslag
In deze zaak gaat het om een schadevergoedingsactie van de erfgenamen van een slachtoffer, die tegen de dader van een doodslag een vordering hebben ingesteld. De eiser, wonende in Indonesië, heeft de verweersters gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam. De verweersters, waaronder de wettelijk vertegenwoordigster van een minderjarig kind, vorderden een verklaring voor recht dat de eiser aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank heeft in een deelvonnis van 2 februari 2005 geoordeeld dat de eiser aansprakelijk is voor de schade, maar heeft verdere beslissingen aangehouden. De eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof, dat op 26 januari 2006 het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd. De eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 februari 2007 geoordeeld dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is voor zover dit is ingesteld tegen de wettelijk vertegenwoordigster van het inmiddels meerderjarige kind, omdat dit kind op het moment van de dagvaarding in cassatie al meerderjarig was en dus zelf gedagvaard had moeten worden. Voor het overige heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. De Hoge Raad heeft de eiser ook in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweersters op nihil zijn begroot. Dit arrest is gewezen door de raadsheren van de Hoge Raad en openbaar uitgesproken.