3.3. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen.
(a) een proces-verbaal van politie, inhoudende als relaas van de verbalisanten J.W. Geerts en F.H.A. van Stiphout, althans één van hen:
"Op 10 juli 2003 is telefonisch door mr. J. Bezemer, curator in het faillissement van het bedrijf [A], gevestigd in een bedrijfspand aan de [a-straat 1] te Gemert, bij de politie gemeld dat onbekenden de sloten van dit bedrijfspand hadden vervangen. Op 11 juli 2003 meldde de heer Bezemer dat er twee onbekende personen in het bedrijfspand aanwezig waren, die weigerden met hem te communiceren.
Bezemer verzocht de politie een onderzoek in te stellen. Vervolgens zijn wij op 11 juli 2003 ter plaatse gegaan. Door Bezemer werd ons aldaar nogmaals uiteengezet wat zijn functie en hoedanigheid aldaar was en ter plaatse werd telefonisch contact opgenomen met het kabinet van de rechter-commissaris van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Door de woordvoerster van deze instantie werd bevestigd dat genoemde mr. Bezemer, als curator in het faillissement, de bevoegde persoon was om in het pand van [A] aan de [a-straat 1] te Gemert, rechtshandelingen te verrichten. Hierop hebben wij een nader onderzoek ingesteld. Op 11 juli 2003 zagen wij dat zich in de bedrijfshal twee, ons onbekende, mannen bevonden. Wij zagen dat deze mannen beiden bezig waren met werkzaamheden in de bedrijfshal. Wij zagen dat door de beide mannen handelingen werden verricht met in de bedrijfshal aanwezige materialen of gereedschappen. Voorts voelden wij dat de ramen en de deuren van de bedrijfshal gesloten waren. Hierna hebben wij door meerdere malen en aanhoudend hard te kloppen op ramen en deuren gedurende vijf minuten getracht in contact te komen met beide mannen. Tevens hebben wij de beide mannen met stemverheffing verzocht een deur of een raam te openen teneinde in gesprek te komen. Op een zeker moment zagen wij dat beide mannen reageerden op het kloppen en aanroepen. Wij zagen namelijk dat zij beiden naar het venster, waar wij stonden, gelopen kwamen en ons toeriepen de deuren niet te willen openen. Door ons luide aanroepen hadden wij vermoedelijk wel duidelijk kunnen maken aan beide mannen dat wij een onderzoek in het gebouw wensten in te stellen. De mannen bleven bij herhaling weigeren een deur te openen.
Gezien bovenstaande feiten en omstandigheden vermoedden wij dat door de personen in de bedrijfshal mogelijk een strafbaar feit als bedoeld in titel 26 van het Wetboek van Strafrecht (benadeling van schuldeisers of rechthebbenden, artikelen 340 tot en met 349 van het Wetboek van Strafrecht) kon worden gepleegd. Teneinde dit mogelijke strafbare feit te kunnen onderzoeken heb ik, verbalisant Geerts, op vrijdag 11 juli 2003 omstreeks 9.05 uur aan de beide in het pand aanwezige mannen gevorderd om de deur te openen, teneinde ons te kunnen begeven op de plaats waar mogelijk voornoemde feiten werden gepleegd. Ik uitte deze vordering met luide stem en gebruikte daarbij de woorden: "Ik vorder dat jullie onmiddellijk de deur van dit pand openen. Als dat niet gedaan wordt, dan wordt door ons een deur geforceerd." Wij hoorden dat een van de mannen hierop terugriep: "Dan doen jullie dat maar". Wij zagen dat beide mannen weer verder gingen met de werkzaamheden in de bedrijfshal.
Als verdachte werd even later aangehouden [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961."