ECLI:NL:HR:2007:AZ3867

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02050/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoge Raad oordeelt over denaturering van getuigenverklaring in zware mishandeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld voor zware mishandeling, waarbij hij op 13 juni 2003 in Delft een persoon met een drinkglas in het gezicht had geslagen, wat resulteerde in een hoornvliesbeschadiging bij het slachtoffer. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn raadsman, mr. J.A. Schadd, een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de bewijsvoering van het Hof beoordeeld, waarbij het Hof de verklaring van getuige [getuige 1] heeft gebruikt. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof geen andere betekenis heeft gegeven aan de verklaring van de getuige dan de betekenis die deze kennelijk heeft bedoeld. De getuige verklaarde dat hij de verdachte met een glas zag zwaaien en dat hij een slaande beweging waarnam. De Hoge Raad concludeert dat het Hof de gewraakte passage van de getuige correct heeft geïnterpreteerd als een gevolgtrekking op basis van de waarnemingen van de getuige.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, omdat er geen grond is voor cassatie. De uitspraak van het Hof blijft daarmee in stand, en de verdachte blijft veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een betalingsverplichting aan de benadeelde partij.

Uitspraak

20 maart 2007
Strafkamer
nr. 02050/05
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 maart 2005, nummer 22/002529-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 19 januari 2004 - de verdachte ter zake van "zware mishandeling" veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, nu het Hof bij de bewijsvoering de door de getuige [getuige 1] bij de Rechter-Commissaris afgelegde verklaring heeft gedenatureerd.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 13 juni 2003 te Delft aan een persoon genaamd [het slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een hoornvliesbeschadiging) heeft toegebracht, door deze opzettelijk eenmaal met een drinkglas in/tegen het gezicht te slaan."
3.3. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"U vraagt mij naar het gebeurde op 13 juni 2003. Ik was in discotheek [...] te Delft. Daar trof ik de jongen, die later [het slachtoffer] bleek te heten.
Er was duw- en trekwerk tussen ons. We kwamen op de dansvloer terecht. Het klopt dat ik toen een glas in mijn hand had. Ik zag dat mijn hand bloedde en dat het glas stuk was. Ook zag ik dat het gezicht van [het slachtoffer] bloedde."
b. de verklaring van de getuige [het slachtoffer] bij de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende:
"U vraagt mij wat ik mij kan herinneren van het voorval van 13 juni 2003. We waren in discotheek [...]. [Verdachte] kwam op mij af en begon mij achteruit te duwen. Hij hield me met één hand vast. Ineens voelde ik een enorme klap op mijn gezicht. Ik hoorde iets breken. Ik voelde meteen glas in mijn nek vallen. Ik voelde een brandende pijn in mijn nek en bij mijn wenkbrauw. Bloed kwam daar vrij hard uitlopen. Ik heb zijn arm op een gegeven moment voor mij langs zien komen. Toen [verdachte] op mij af kwam lopen had hij een biertje in zijn hand."
c. de verklaring van de getuige [getuige 1] bij de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende:
"U vraagt mij wat ik mij kan herinneren van het voorval van 13 juni 2003. Ik was die avond in discotheek [...]. Op een gegeven moment was er ruzie tussen twee personen. Vervolgens zag ik dat de ene jongen een glas in zijn hand had en de andere jongen daarmee geraakt heeft. Ik heb echt gezien dat de ene jongen met het glas een zwaaiende beweging maakte. Ik zag dat een slaande beweging werd gemaakt met het glas door die ene jongen. De beweging met dat glas werd op ongeveer 4 meter van mij vandaan gemaakt."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [het slachtoffer]:
"Ik ben onder behandeling bij een oogspecialist. Door de mishandeling is mijn hoornvlies beschadigd, waardoor er littekenweefsel op het hoornvlies is ontstaan. Van de arts heb ik vernomen dat ik nog maar 25% gezichtsvermogen heb met mijn rechteroog. Volgens de arts is er blijvend letsel ontstaan."
e. een geneeskundige verklaring met betrekking tot [het slachtoffer], opgemaakt en ondertekend door K. Herman, oogarts bij het oogziekenhuis Rotterdam, voor zover inhoudende:
"Klinische bevindingen (op 7-7-03)
Ter hoogte van het rechteroog uitgebreid cornealitteken met secundair irregulair astigmatisme, waarvoor het dragen van een harde contactlens geïndiceerd is. De schade opgelopen aan het rechteroog is irreversibel."
3.4. De hiervoor onder 3.3 sub c genoemde verklaring van [getuige 1] luidt blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - als volgt:
"U vraagt mij wat ik mij kan herinneren van het voorval van 13 juni 2003. (...) Ik was die avond in discotheek [...]. (...) Op een gegeven moment was er ruzie tussen twee personen. (...) Vervolgens zag ik dat de ene jongen een glas in zijn hand had en de andere jongen daarmee geraakt heeft. Ik kende beide personen niet. Ik heb echt gezien dat de ene jongen met het glas een zwaaiende beweging maakte. Ik stond toen op de dansvloer met iemand te praten en zag dat een slaande beweging werd gemaakt met het glas door die ene jongen. Ik kan mij niet herinneren met welke hand die slaande beweging werd gemaakt. Ik heb eigenlijk niet gezien dat de andere jongen door het glas is geraakt, ik zou dat niet durven zeggen. De zwaaiende of slaande beweging met dat glas werd op ongeveer 4 meter van mij vandaan gemaakt.
(...)
De rechter-commissaris houdt mij nogmaals voor dat andere getuigen niet verklaren over een woordenwisseling op de dansvloer tussen twee personen, het uit elkaar gaan van die twee personen en vervolgens duw- en trekwerk op de dansvloer, maar alleen over een woordenwisseling en duwen bij de bar en later duw- en trekwerk op de dansvloer. Volgens mij heb ik gezien dat die twee personen woorden op de dansvloer hadden, uit elkaar zijn gegaan en dat er later duw- en trekwerk tussen die twee personen was op de dansvloer, waarbij er één met een glas zwaaide of sloeg. Het verschil met de andere getuigen kan ik niet verklaren."
3.5. Bij de Rechter-Commissaris heeft [getuige 1] verklaard als onder 3.4 weergegeven. Door daarvan tot het bewijs te bezigen als onder 3.3 sub c vermeld, heeft het Hof aan die verklaring geen andere betekenis gegeven dan de betekenis die [getuige 1] daaraan kennelijk heeft bedoeld te geven. In het door het Hof gebezigde gedeelte ligt onmiskenbaar de nadruk op de omstandigheden dat [getuige 1] zag dat de ene jongen een glas in zijn hand had, dat hij echt heeft gezien dat de jongen met het glas een zwaaiende beweging maakte en dat hij heeft gezien dat met dat glas een slaande beweging werd gemaakt. Kennelijk heeft het Hof, gelet op de bij de Rechter-Commissaris afgelegde verklaring in haar geheel, de gewraakte passage dat [getuige 1] tevens "zag" dat de jongen met het glas in zijn hand "de andere jongen daarmee geraakt heeft" opgevat als een gevolgtrekking die [getuige 1] heeft gemaakt uit de door hem werkelijk waargenomen zwaaiende en slaande beweging met het glas. Die conclusie heeft het Hof kennelijk op grond van de overige bewijsmiddelen tot de zijne gemaakt. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 maart 2007.