ECLI:NL:HR:2007:AZ3863
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Verjaring van strafrechtelijke aansprakelijkheid bij voortdurende delicten in het arbeidsrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder door de Economische Politierechter in de Rechtbank te Utrecht veroordeeld voor overtredingen van de Arbeidstijdenwet, specifiek voor het nalaten van een deugdelijke registratie van arbeids- en rusttijden van werknemers in de periode van 1 juli 2002 tot en met 31 augustus 2002. Het Hof had de verdachte ter zake van deze overtredingen veroordeeld tot geldboetes van respectievelijk € 2.250,- en € 4.500,-. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij mr. D.V.A. Brouwer als advocaat optrad en middelen van cassatie heeft voorgesteld.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat het aangevoerde niet voldeed aan de eisen die aan een middel van cassatie worden gesteld, aangezien er geen argumenten werden aangedragen die erop wezen dat het recht tot strafvordering door verjaring was vervallen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het nalaten van een deugdelijke registratie, zoals door het Hof gekwalificeerd als één overtreding, een voortdurend delict vormt. Dit betekent dat er, gelet op de toepasselijke wetgeving, geen sprake is van verjaring van de strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarbij het belang van de rechtseenheid en rechtsontwikkeling niet in het geding was. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de Hoge Raad heeft geen grond gezien om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. Dit arrest benadrukt de juridische nuance van verjaring in het kader van voortdurende delicten en de toepassing van artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht.