ECLI:NL:HR:2007:AZ3592

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00600/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de niet-ontvankelijkheid in hoger beroep na toezegging door griffiemedewerker

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij zij was veroordeeld tot een geldboete van € 69,- voor een overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Delft. De verdachte stelde dat haar door een medewerker van de griffie was toegezegd dat haar aanhoudingsverzoek zou worden gehonoreerd, waardoor zij erop vertrouwde dat er nog geen uitspraak zou worden gedaan. Het Hof had de verdachte echter niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat zij niet tijdig had ingediend. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof dit verweer onbesproken had gelaten, wat leidde tot een ontoereikende motivering van de uitspraak. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de motivering van rechterlijke beslissingen en de bescherming van de rechten van verdachten, vooral in situaties waarin ambtelijke toezeggingen zijn gedaan.

Uitspraak

23 januari 2007
Strafkamer
nr. 00600/06
ZK/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 augustus 2005, nummer 22/000755-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage, locatie Delft, van 30 november 2004, waarbij de verdachte ter zake van "overtreding van art. 49, tweede lid onder A, Algemene Plaatselijke Verordening voor Delft 1992" is veroordeeld tot een geldboete van € 69,-, subsidiair 1 dag hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
3.2.1. Bij de stukken bevindt zich een schriftelijk aanhoudingsverzoek van de verdachte van 29 november 2004 voor de zitting in eerste aanleg op 30 november 2004.
3.2.2. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het door de verdachte ingestelde hoger beroep houdt het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep het volgende in:
"De verdachte verklaart vervolgens - zakelijk weergegeven -:
Ik was inderdaad op de hoogte van de zitting van 30 november 2004. Mij is echter telefonisch door een griffiemedewerker van het kantongerecht toegezegd dat mijn aanhoudingsverzoek door de kantonrechter zou worden gehonoreerd.
De raadsvrouw deelt daarop mede - zakelijk weergegeven -:
Naar mijn oordeel heeft de kantonrechter verzuimd de behandeling van de zaak op 30 november 2004 aan te houden. De griffiemedewerker heeft verklaard dat de verdachte een aanhoudingsverzoek kon doen per fax-bericht. De oudste raadsheer houdt mij voor dat het faxbericht inhoudende het verzoek tot aanhouding op 29 november 2004 eerst in de namiddag is binnengekomen en dat dit niet tijdig is. Ik heb voor die tijd ook al telefonisch contact gehad met de griffie omtrent dit verzoek.
De voorzitter deelt mede dat de verdachte bij het niet tijdig indienen van een aanhoudingsverzoek zelf dient te informeren of het verzoek is ingewilligd.
De verdachte verklaart vervolgens dat zij op grond van de mededeling van de griffiemedewerker in de veronderstelling was dat zij tijdig hoger beroep had ingesteld.
De raadsvrouw deelt mede - zakelijk weergegeven -:
Doordat het kantongerecht de verdachte ervan heeft verzekerd dat zij nog hoger beroep kon instellen, zijn bij de verdachte verwachtingen opgewekt. Ik ben van oordeel dat een minderjarige verdachte mag vertrouwen op de mededeling van een griffiemedewerker dat een aanhoudingsverzoek zal worden gehonoreerd. De verdachte heeft gewacht op een nieuwe dagvaarding. Toen haar een acceptgiro werd toegezonden, heeft zij contact met mij opgenomen."
3.2.3. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
"Blijkens een zich in het dossier bevindend faxbericht van de verdachte d.d. 29 november 2004, waarin zij melding maakt van de terechtzitting van de kantonrechter van 30 november 2004, was de verdachte tevoren bekend met de dag van deze terechtzitting, waarop de kantonrechter uitspraak heeft gedaan.
De verdachte moet volgens dwingende wettelijke bepalingen binnen 14 dagen na de einduitspraak, derhalve binnen 14 dagen na 30 november 2004 hoger beroep instellen. Nu zij eerst op 25 januari 2005 hoger beroep heeft ingesteld, kan zij daarin niet ontvangen worden.
Het verweer van de verdachte dat een griffiemedewerker haar op 17 januari 2005 - dus ná het verstrijken van de appèltermijn - heeft verzekerd dat zij nog hoger beroep kon instellen wordt verworpen.
Wat er verder ook zij van de inhoud van de beweerde mededeling van de griffiemedewerker, daarop mag niet worden afgegaan volgens vaste jurisprudentie."
3.3. Vooropgesteld dient te worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat hij niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan voor het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit (vgl. HR 20 december 1994, NJ 1995, 253).
3.4. Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdachte gesteld dat aan haar door een medewerker van de griffie van het Kantongerecht telefonisch is toegezegd dat haar schriftelijk ingediende aanhoudingsverzoek door de Kantonrechter zou worden gehonoreerd, en is op grond daarvan aangevoerd dat zij erop mocht vertrouwen dat nog geen uitspraak zou worden gedaan. Dat verweer is door het Hof onbesproken gelaten. Dat brengt, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 is vooropgesteld, mee dat de bestreden uitspraak ontoereikend is gemotiveerd. Het middel is dus gegrond.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 23 januari 2007.