ECLI:NL:HR:2007:AZ3582

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00490/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsaanvraag in strafzaak met betrekking tot brandstichting en vernieling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2007 uitspraak gedaan over een herzieningsaanvraag van een veroordeling door het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De aanvrager was eerder veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf voor opzettelijk brand stichten en vernieling. De herzieningsaanvraag was gebaseerd op nieuwe verklaringen die na de veroordeling waren verkregen, waarin werd gesteld dat een ander de brandstichting had gepleegd. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden, noch afzonderlijk noch in samenhang, als een novum konden worden aangemerkt. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd dat de aanvraag ongegrond was, en de Hoge Raad volgde dit advies. De op 4 december 2006 ingediende aanvullende stukken werden eveneens niet als novum beschouwd. De Hoge Raad wees de herzieningsaanvraag af, omdat de nieuwe feiten niet voldoende waren om de eerdere veroordeling in twijfel te trekken. De uitspraak benadrukt het belang van de criteria voor herziening in het strafrecht, waarbij alleen nieuwe feiten die niet eerder bekend waren en die een significante impact op de uitkomst van de zaak zouden hebben, kunnen leiden tot herziening.

Uitspraak

9 januari 2007
Strafkamer
nr. 00490/06 H
CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 juli 2004, nummer 22-000929/04, ingediend door mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 28 januari 2004 de aanvrager ter zake van 1. "opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor anderen te duchten is" en 2. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat op grond van zes aan de herzieningsaanvrage gehechte verklaringen die dateren van na de veroordeling door het Hof, aannemelijk is dat niet de aanvrager maar een ander de onder 1 bewezenverklaarde brandstichting heeft begaan.
2.3. Op 4 december 2006 zijn bij Hoge Raad nog aanvul-lende, kennelijk van de aanvrager afkomstige, stukken binnengekomen.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage zal afwijzen. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Die omstandigheden worden hierna als novum aangeduid.
4.2. De Advocaat-Generaal heeft gemotiveerd uiteengezet dat en waarom naar zijn oordeel de in de aanvrage aangevoerde omstandigheden noch afzonderlijk noch in samenhang bezien als novum kunnen worden aangemerkt. Om die in de conclusie vermelde redenen acht de Hoge Raad de aanvrage ongegrond. Ook de op 4 december 2006 bij de Hoge Raad binnengekomen stukken behelzen geen novum. Dat brengt mee dat de aanvrage moet worden afgewezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 23 januari 2007.