ECLI:NL:HR:2007:AZ3291

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00788/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het hoger beroep in strafzaken en de tijdigheid van de appel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het Hof had de verdachte echter niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij niet tijdig had geappelleerd. De verdachte had zijn hoger beroep pas op 22 augustus 2005 ingesteld, terwijl hij binnen veertien dagen na de uitspraak van de Politierechter op 15 juni 2005 in hoger beroep had moeten komen. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat de rechter in hoger beroep er zonder meer van moet uitgaan dat het appel tijdig is ingesteld, onjuist is. De Hoge Raad bevestigde de beslissing van het Hof en oordeelde dat het middel van de verdachte niet slaagde. De Hoge Raad concludeerde dat er geen gronden waren voor cassatie en verwierp het beroep.

Uitspraak

16 januari 2007
Strafkamer
nr. 00788/06
KM/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 januari 2006, nummer 22/004917-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "de Leuvense Poort" te 's-Hertogenbosch.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 15 juni 2005, waarbij de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C van de Opiumwet gegeven verbod" is veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt erover dat het Hof ten onrechte de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
3.2. De bestreden uitspraak houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De dagvaarding van de verdachte om op 15 juni 2005 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen is aan de verdachte in persoon uitgereikt op 25 april 2005.
De verdachte had derhalve binnen veertien dagen na het op 15 juni 2005 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen. Volgens de gegevens van Compas heeft de verdachte echter eerst op 22 augustus 2005 hoger beroep ingesteld.
Ter zitting in hoger beroep is aan de verdachte de gelegenheid geboden aannemelijk te maken dat hij op een eerdere datum dan 22 augustus 2005 hoger beroep heeft ingesteld. Nu de verdachte niet heeft gesteld en evenmin aannemelijk is geworden dat hij op een eerdere datum dan 22 augustus 2005 hoger beroep heeft ingesteld dient hij in zijn hoger beroep - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - niet-ontvankelijk te worden verklaard."
3.3. Voor zover het middel berust op de opvatting dat in een geval als het onderhavige, waarin de appelakte in het ongerede is geraakt, de rechter in hoger beroep er zonder meer van dient uit te gaan dat het appel tijdig is ingesteld, faalt het omdat die opvatting onjuist is. Ook overigens slaagt het middel niet. Het daarin bestreden oordeel van het Hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 januari 2007.