ECLI:NL:HR:2007:AZ3289
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Schorsing van vervolging wegens onbekendheid met beschuldiging en vereisten voor dagvaarding in begrijpelijke taal
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1959 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was op 4 februari 2003 aangehouden op Schiphol op verdenking van het binnenbrengen van cocaïne in Nederland. Tijdens zijn verhoor werd hij in een voor hem begrijpelijke taal op de hoogte gesteld van de tegen hem ingebrachte bezwaren. Op 27 februari 2003 ontving hij een dagvaarding in de Nederlandse taal. De verdachte heeft zich in de daaropvolgende procedures laten vertegenwoordigen door een gemachtigde raadsman.
Het Gerechtshof had de vervolging geschorst omdat de verdachte niet op de hoogte was gesteld van de inhoud van de dagvaarding in een taal die hij machtig was. De Hoge Raad oordeelde echter dat de onbekendheid met de beschuldiging kan leiden tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting, maar niet tot schorsing van de vervolging zelf. De Hoge Raad herhaalde eerdere overwegingen en oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de vervolging geschorst moest worden. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor rechters om ervoor te zorgen dat verdachten in een begrijpelijke taal worden geïnformeerd over de beschuldigingen tegen hen, maar stelt ook dat het ontbreken van een vertaling van de dagvaarding niet automatisch leidt tot nietigheid van die dagvaarding. De Hoge Raad bevestigde dat de rechter de plicht heeft om het onderzoek te schorsen indien de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad door het ontbreken van een vertaling.