ECLI:NL:HR:2007:AZ3283

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00462/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de nietigheid van de dagvaarding in een belagingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verdachte die werd beschuldigd van belaging, zoals omschreven in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De tenlastelegging omvatte gedragingen die zich over een periode van ruim vier maanden uitstrekten, waarbij de verdachte meermalen in de nabijheid van het slachtoffer was gezien en zelfs liefdesbrieven had geschreven. Het Hof had de inleidende dagvaarding nietig verklaard, omdat het van mening was dat de feitelijkheden geen belaging opleverden en de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig was. De Advocaat-Generaal Machielse stelde echter dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen en de zaak zou moeten terugwijzen naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig was. De Hoge Raad wees erop dat de tenlastelegging, gezien de duur van de gedragingen en de herhaling ervan, niet kon worden afgedaan als nietig. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat het onder 1 tenlastegelegde opnieuw kon worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de geldigheid van dagvaardingen in strafzaken, vooral in gevallen van belaging waar de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer in het geding is.

Uitspraak

16 januari 2007
Strafkamer
nr. 00462/06
IV/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 juli 2005, nummer 22/006919-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 26 oktober 2004 - de inleidende dagvaarding nietig verklaard voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde en de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 3 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2., 4 primair en 5 primair "diefstal, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf. Voorts is de proeftijd van een voorwaardelijk opgelegde straf verlengd zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de ter zake van de feiten 2, 3, 4 en 5 gegeven beslissingen - is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof.
Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de inleidende dagvaarding ten aanzien van feit 1 ten onrechte nietig heeft verklaard.
3.2. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding, zoals in eerste aanleg op vordering van de Officier van Justitie en in hoger beroep op vordering van de Advocaat-Generaal bij het Hof gewijzigd, tenlastegelegd dat hij:
"in of omstreeks de periode van 5 maart 2004 tot en met 19 juli 2004 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, te weten die [slachtoffer] te bewegen een relatie met hem, verdachte, aan te gaan, in elk geval contact met hem, verdachte te hebben, immers heeft hij, verdachte,
- zich meermalen, althans eenmaal, (zonder toestemming) in en/of in de nabijheid van een nagelstudio waarin die [slachtoffer] zich bevond en/of de woning van die [slachtoffer] en/of de winkel van die [slachtoffer] bevonden en/of
- zich meermalen, althans eenmaal, in en/of in de nabijheid van de kerk die [slachtoffer] bezoekt, bevonden en/of
- meermalen, althans eenmaal, een liefdesbrief aan die [slachtoffer] geschreven."
3.3. Het Hof heeft met betrekking tot de geldigheid van de dagvaarding het volgende overwogen:
"Nietigheid van de dagvaarding
Het hof is van oordeel dat de dagvaarding in eerste aanleg voor wat betreft het onder 1 telastegelegde nietig behoort te worden verklaard. Het hof overweegt hiertoe dat de feitelijkheden, vermeld achter de drie gedachtestreepjes, indien bewezen, zowel afzonderlijk als in onderling verband bezien, nog geen belaging opleveren, zodat sprake is van een innerlijk tegenstrijdige dagvaarding."
3.4. De tenlastelegging ten aanzien van feit 1 is toegesneden op art. 285b, eerste lid, Sr, dat als volgt luidt:
"Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie."
3.5. In aanmerking genomen dat de tenlastegelegde periode ruim vier maanden beslaat, de feitelijke omschrijving achter de drie gedachtestreepjes alle worden voorafgegaan door het woordje meermalen en dat voorts van de gedragingen zoals in de tenlastelegging omschreven niet gezegd kan worden dat deze naar hun aard nooit belaging kunnen opleveren, heeft het Hof ten onrechte geoordeeld dat de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig is.
3.6. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak wat betreft het onder 1 tenlastegelegde op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 januari 2007.