ECLI:NL:HR:2007:AZ3283
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de nietigheid van de dagvaarding in een belagingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verdachte die werd beschuldigd van belaging, zoals omschreven in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De tenlastelegging omvatte gedragingen die zich over een periode van ruim vier maanden uitstrekten, waarbij de verdachte meermalen in de nabijheid van het slachtoffer was gezien en zelfs liefdesbrieven had geschreven. Het Hof had de inleidende dagvaarding nietig verklaard, omdat het van mening was dat de feitelijkheden geen belaging opleverden en de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig was. De Advocaat-Generaal Machielse stelde echter dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen en de zaak zou moeten terugwijzen naar het Gerechtshof voor herbehandeling.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig was. De Hoge Raad wees erop dat de tenlastelegging, gezien de duur van de gedragingen en de herhaling ervan, niet kon worden afgedaan als nietig. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat het onder 1 tenlastegelegde opnieuw kon worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de geldigheid van dagvaardingen in strafzaken, vooral in gevallen van belaging waar de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer in het geding is.