ECLI:NL:HR:2007:AZ3142

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00327/06 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van sterke drank aan minderjarigen in horecagelegenheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, een horecagelegenheid, was eerder veroordeeld voor het verstrekken van sterke drank aan personen waarvan niet was vastgesteld dat zij de leeftijd van 18 jaar hadden bereikt. De feiten betroffen een controle door de Voedsel en Waren Autoriteit op 13 september 2003, waarbij werd vastgesteld dat meerdere minderjarigen alcoholische dranken hadden besteld en ontvangen zonder dat hen om een legitimatiebewijs was gevraagd. De Hoge Raad oordeelde dat de verstrekking van sterke drank, ook in de vorm van mixdrankjes, onder het verbod van de Drank- en Horecawet valt. De Hoge Raad bevestigde de eerdere uitspraak van het Hof, dat de verdachte schuldig was aan het verstrekken van sterke drank aan minderjarigen, en verwierp het beroep in cassatie. De Hoge Raad benadrukte dat het niet relevant is of de drank ter plaatse werd gemixt, zolang de drank maar afkomstig is uit een fles sterke drank. Dit arrest onderstreept de strikte handhaving van de leeftijdsgrenzen voor de verstrekking van alcohol aan jongeren en de verantwoordelijkheid van horecagelegenheden in dit kader.

Uitspraak

6 februari 2007
Strafkamer
nr. 00327/06 E
km/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 18 mei 2005, nummer 22/007863-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Middelburg van 10 december 2004 - de verdachte ter zake van het haar onder 1., 2. en 3. tenlastegelegde, gekwalificeerd als "overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20 van de Drank- en Horecawet, begaan door een rechtspersoon, veertienmaal gepleegd" veroordeeld tot veertien geldboetes van elk honderd euro.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J. Sol, advocaat te Terneuzen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bewezenverklaring van de feiten 1 en 3 zal corrigeren, de straf zal terugbrengen tot vijf geldboetes van elk € 100,- en het beroep voor het overige zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt ten aanzien van feit 1 en feit 3 dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte sterke drank in de zin van art. 1 Drank- en Horecawet heeft geschonken, nu het een mix betrof van een sterke drank en een alcoholvrije drank.
3.2. Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. zij op 13 september 2003, in [plaats A], in discocenter "[B]" aan de [a-straat] bedrijfsmatig sterke drank heeft verstrekt aan personen van wie niet was vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar hadden bereikt.
3. zij op 29 mei 2004 te [plaats A], in een horecalokaliteit aan de [a-straat 1] bedrijfsmatig sterke drank, te weten Boswandeling en Jonge jenever en Ursus roter en Malibu, heeft verstrekt aan personen van wie niet was vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar hadden bereikt."
3.3. Deze bewezenverklaring steunt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van de Voedsel en Waren Autoriteit, Keuringsdienst van Waren, van 30 maart 2004, opgemaakt door de opsporingsambtenaar S. van der Zwet en een andere bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 13 september 2003 bevonden wij ons op de [a-straat 1] te [plaats A], alwaar discocenter "[B]" is gevestigd. Wij zagen dat twee meisjes, die niet onmiskenbaar 18 jaar of ouder waren het discogedeelte binnenkwamen. Ik, verbalisant Van der Zwet, zag dat zij bij een bar drankjes bestelden. Ik zag of hoorde niet dat de persoon achter de bar deze meisjes om een leeftijdsdocument vroeg. Vervolgens zag ik dat de persoon achter de bar een glas vulde met een vloeistof uit een fles die ik ambtshalve herkende als een fles "Boswandeling" en een ander glas deels vulde met vloeistof uit een fles die ik ambtshalve herkende als een fles "Bacardi Rum" en deels met cola.
Later op de avond sprak ik, verbalisant Van der Zwet, de meisjes aan. Nadat ik mijzelf aan hen bekend had gemaakt vroeg ik hun wat zij dronken. Zij verklaarden mij daarop "Boswandeling" en "Baco" te drinken. Ik vroeg een van de meisjes vervolgens of dat het een blikje "Baco" betrof of dat het ter plaatse aan de bar gemixt werd. Zij verklaarde dat het aan de bar gemixt werd. Op mijn vraag of hen bij het bestellen van deze drankjes of op enig ander moment om een legitimatiebewijs, zoals bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de Drank- en Horecawet, was gevraagd antwoordden zij mij ontkennend.
Het is mij ambtshalve bekend dat "Boswandeling" een alcoholpercentage heeft van 15% vol. En dat "Bacardi Rum" een alcoholpercentage heeft van 37,5% vol. Zodoende zijn dit beide sterke dranken zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, elfde gedachtenstreepje van de Drank- en Horecawet.
Ondertussen zag ik, verbalisant Van der Mark, twee meisjes, die beiden niet onmiskenbaar 18 jaar of ouder waren, het discogedeelte binnenkomen en een van deze meisjes zag ik aan een bar drinken bestellen.
Ik zag dat de meisjes nabij de bar plaatsnamen met hun bestelling. Ik zag of hoorde daarbij niet dat de dame achter de bar de meisjes om een leeftijdsdocument vroeg. Ik zag dat na enige tijd hetzelfde meisje weer ging bestellen. Ik zag dat de vrouw achter de bar glazen deels vulde met een vloeistof uit een fles en deels met vloeistof uit een post-mix-apparaat. Wederom zag ik of hoorde daarbij niet dat de dame achter de bar de meisjes om een leeftijdsdocument vroeg.
Ik, verbalisant Van der Mark, sprak deze twee meisjes enige ogenblikken later aan. Nadat ik mijzelf aan hen bekend had gemaakt vroeg ik hen wat zij dronken. Zij verklaarden mij daarop "Malibu" met cola en jonge jenever met bitter-lemon te drinken. Op mijn vraag of hen bij het bestellen van deze drankjes of op enig ander moment om een legitimatiebewijs, zoals bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de Drank- en Horecawet, was gevraagd antwoordden zij mij ontkennend.
Enige tijd later zag ik, verbalisant Van der Mark, nog twee meisjes, die beiden niet onmiskenbaar 18 jaar of ouder waren het discogedeelte betreden en ik zag dat zij aan een bar twee drankjes bestelden. Ik zag dat een barman twee longdrinkglazen deels vulde met een vloeistof uit een post-mix-apparaat en deels met een vloeistof uit een fles die ik herkende als een fles "Malibu". Ik zag of hoorde niet dat door de barman om een legitimatiebewijs, zoals bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de Drank- en Horecawet, werd gevraagd.
"Malibu" is een sterke drank, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, elfde gedachtenstreepje, van de Drank- en Horecawet.
Aan een andere bar zagen wij hierna een meisje staan dat niet onmiskenbaar 18 jaar of ouder was. Wij zagen dat zij uit een tumblerglas gevuld met een gelige semi-transparante vloeistof dronk. Nadat ik mijzelf aan haar bekend had gemaakt vroeg ik haar wat zij dronk. Zij verklaarde mij daarop een "Ufo" te drinken. Op mijn vraag of haar bij het bestellen van deze drankjes of op enig ander moment om een legitimatiebewijs, zoals bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de Drank- en Horecawet, was gevraagd antwoordde zij mij ontkennend.
Aan het eind van onze inspectie heb ik, verbalisant Van der Zwet, navraag gedaan bij de bedrijfsleider, [betrokkene 1], wat een "Ufo" is. Hij verklaarde mij daarop dat "Ufo" een mix drankje is bestaande uit jonge jenever met bitter-lemon. Hij toonde mij daarbij tevens een doos flessen waarop ik op de doos las: "Bokma Jonge Graanjenever" 35% vol. 6x1000 ml. Hij verklaarde mij dat dit aan de bar gemixt wordt met de frisdrank bitter-lemon."
b. een proces-verbaal van de Voedsel en Waren Autoriteit, Keuringsdienst van Waren, van 30 augustus 2004, opgemaakt door de opsporingsambtenaar E. van der Mark en een andere bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 29 mei 2004 bevonden wij ons ter controle op de naleving van de bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de openbare weg, de [a-straat], ter hoogte van perceel [1] te [plaats A], alwaar discocenter [B] is gevestigd.
Wij zijn het discogedeelte van de discocenter binnengegaan. In dit gedeelte zagen wij een drietal bars staan. Na enige ogenblikken zag ik, verbalisant Van der Mark, twee meisjes, die beiden niet onmiskenbaar 16 jaar of ouder waren, vanuit het café het discogedeelte binnen komen. Ik zag dat zij ieder een rode vloeistof uit een glas dronken. Daarop sprak ik deze meisjes aan. Nadat ik mijzelf aan hen gelegitimeerd had als opsporingsambtenaar vroeg ik hen wat zij dronken. Zij verklaarden mij daarop Coebergh Rood Fruit te drinken.
Op mijn vraag of hen bij het bestellen van deze drankjes of op enig ander moment om een legitimatiebewijs, zoals bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de Drank- en Horecawet, was gevraagd, antwoordden zij mij ontkennend. Coebergh Rood Fruit is een zwak-alcoholhoudende drank, zoals bedoeld in artikel 1, dertiende gedachtenstreepje van de Drank- en Horecawet.
Vervolgens zag ik drie meisjes, die allen niet onmiskenbaar 18 jaar of ouder waren, de bar naderen. Een van hen zag ik iets tegen een persoon achter de bar zeggen waarop ik de persoon achter de bar een tweetal glazen zag vullen met een vloeistof uit een postmix-apparaat. Een derde glas zag ik hem vullen met een vloeistof uit een fles, welke ik herkende als een fles Boswandeling. Ik zag of hoorde niet dat door de persoon achter de bar de meisjes om een legitimatiebewijs, zoals bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de Drank- en Horecawet, werd gevraagd.
Daarop sprak ik deze meisjes aan. Nadat ik mijzelf aan hen gelegitimeerd had als opsporingsambtenaar vroeg ik hen wat zij dronken. Zij verklaarden mij daarop "ufo" en Boswandeling te drinken. Desgevraagd verklaarden zij mij dat "ufo" een jonge jenever met bitter-lemon is.
Op mijn vraag of hen bij het bestellen van deze drankjes of op enig ander moment om een legitimatiebewijs, zoals bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de Drank- en Horecawet, was gevraagd antwoordden zij mij ontkennend. Ik zag twee meisjes, die beiden niet onmiskenbaar 18 jaar of ouder waren, een kraam waar ijs werd verkocht naderen. Vervolgens zag ik een van hen iets tegen een persoon achter de kraam zeggen waarop ik de persoon achter de kraam een tweetal glazen zag vullen met ijs waarna hij vervolgens de rest van de beker bijvulde met een vloeistof uit een fles. Op deze fles las ik het volgende opschrift: Ursus Roter, 20 procent alcohol. Desgevraagd verklaarde de jongeman achter deze kraam dat de gehele avond uit een en dezelfde fles was geschonken.
Ik zag of hoorde niet dat door de persoon achter de kraam de meisjes om een legitimatiebewijs, zoals bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de Drank- en Horecawet, werd gevraagd.
Enige ogenblikken later zag ik dezelfde meisjes bij een bar staan. Vervolgens zag ik een van hen iets tegen een persoon achter de bar zeggen waarop ik de persoon een tweetal glazen zag vullen.
Ik zag of hoorde niet dat door de persoon de meisjes om een legitimatiebewijs, zoals bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de Drank- en Horecawet, werd gevraagd. Daarop sprak ik het meisje dat ik de bestelling zag doen aan. Nadat ik mijzelf aan haar gelegitimeerd had als opsporingsambtenaar vroeg ik haar wat zij dronk. Zij verklaarde mij daarop Malibu te drinken.
Verder verklaarde zij mij eerder op de avond bij de kraam voor zichzelf en voor haar vriendin ijs te hebben besteld en daarbij Ursus Roter te hebben gekregen. Op mijn vraag of haar bij het bestellen van deze drankjes of op enig ander moment om een legitimatiebewijs, zoals bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de Drank- en Horecawet, was gevraagd antwoordde zij mij ontkennend."
3.4. De aanvulling op het verkort arrest van het Hof als bedoeld in art. 365a in verbinding met art. 415 Sv houdt in, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
"Bewijsverweer
(...)
Voorts heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat sterke drank is verstrekt, nu het gaat om de verstrekking van ter plaatse, al dan niet met behulp van een postmix-apparaat, vervaardigde mixdrankjes.
Het Hof verwerpt dit verweer.
(...)
Voor het bewijs dat sterke drank is verstrekt, is voldoende dat wordt vastgesteld dat de drank die wordt verstrekt, geheel of ten dele afkomstig is uit een fles sterke drank. Anders dient per glas van verstrekte drank het alcoholpercentage te worden bepaald, aangezien het alcoholpercentage afhankelijk is van de mengverhouding; bij een mixapparaat kan de verstrekker de mengverhouding bepalen. Hierdoor zou de door de wetgever beoogde bescherming van minderjarigen tegen alcohol illusoir worden."
3.5. De tenlastelegging van de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten is toegesneden op art. 20, tweede lid, in verbinding met art. 1, eerste lid, Drank- en Horecawet. Daarom moeten de in de bewezenverklaring voorkomende woorden "sterke drank verstrekt aan personen van wie niet was vastgesteld dat zij de leeftijd van 18 jaar hadden bereikt" geacht worden te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die artikelen.
3.6. Art. 1, eerste lid, Drank- en Horecawet luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt:
"Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(...)
sterke drank: de drank, die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor vijftien of meer volumeprocenten uit alcohol bestaat, met uitzondering van wijn."
Art. 20, tweede lid, Drank- en Horecawet luidt als volgt:
"Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank te verstrekken aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Onder verstrekken als bedoeld in de eerste volzin wordt eveneens begrepen het verstrekken van sterke drank aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, welke drank echter kennelijk bestemd is voor een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt."
3.7. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 13 april 2000, Stb. 184, tot wijziging van de Drank- en Horecawet, houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Centrale doelstelling van het alcoholmatigingsbeleid is de preventie van gezondheidsrisico's en maatschappelijke problemen die voortvloeien uit het gebruik van alcohol. Overwegingen van volksgezondheid, jeugdbescherming, verkeersveiligheid, criminaliteitspreventie en openbare orde en veiligheid staan hierbij voorop.
Kanalisering van de alcoholdistributie is, naast consumentenvoorlichting, hulpverlening, zelfregulering van de reclame en accijnsheffing, een belangrijk instrument om te komen tot alcoholmatiging en preventie van misbruik. Aanbodbeperkingen van alcoholhoudende dranken vormen dan ook een logisch onderdeel van het alcoholmatigingsbeleid. Alcohol is immers een riskant product, waarvan de verstrekking een bijzondere verantwoordelijkheid vereist.
Deze wijziging van de Drank- en Horecawet is dan ook één van de beleidsinstrumenten in het kader van het alcoholmatigingsbeleid van de regering. Door het stellen van enkele nieuwe normen en het aanscherpen van sommige bestaande regels, wordt een bijdrage geleverd aan de preventie van individuele en maatschappelijke risico's van drinken. De maatregelen in het wetsvoorstel zijn zowel gericht op matiging van het alcoholgebruik in het algemeen als op het voorkomen van misbruik in specifieke risicosituaties en door bepaalde kwetsbare groepen, zoals bijvoorbeeld jongeren.
(...)
Tot voor enkele jaren leek het erop dat het percentage drinkende jongeren dalende was. Uit onder meer het in juni 1997 verschenen "Peilstations-onderzoek" onder scholieren van 12 jaar en ouder (Trimbos-instituut, 1997) blijkt echter dat het percentage respondenten dat zegt ooit alcohol gebruikt te hebben weer is gestegen. In 1996 zegt 52% in de laatste vier weken alcohol te hebben gedronken; 30% van de drinkende scholieren dronk bij de laatste gelegenheid meer dan vier glazen. De hoogste alcoholconsumptie in dit onderzoek werd gevonden onder jongens van 16 en 17 jaar. Niet alleen is het percentage drinkers onder hen het hoogst, ook drinken zij - naar eigen zeggen - het vaakst en de meeste glazen per keer.
De verwachting bestaat dat - zonder extra maatregelen - het alcoholgebruik onder jongeren de komende jaren verder zal toenemen. Deskundigen vrezen onder meer een stijging van het gebruik van alcoholhoudende fruitdranken, ook wel "alcopops" genoemd. Deze drankjes, die speciaal op jongeren zijn gericht, zijn recent in ons land geïntroduceerd. In Australië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden zijn "alcopops" binnen korte tijd bijzonder populair geworden.
In het rapport "Volksgezondheid Toekomst Verkenning 1997" wordt gesteld dat de recente stijging van het percentage overmatige drinkers onder de jeugd een ongunstige ontwikkeling is. De cijfers maken, aldus het rapport, duidelijk dat specifieke aandacht voor jongeren nodig is: "De risicofactoren van nu zijn de ziekten van morgen.".
Overigens zij hier benadrukt dat ik niet van mening ben dat jongeren onder de 16 jaar helemaal niet zouden mogen drinken, bijvoorbeeld in de huiselijke kring of op een feestje bij vrienden thuis. Dat gebeurt dan namelijk onder verantwoordelijkheid van de ouders, opvoeders of andere volwassenen. Bij deze wettelijke bepaling gaat het alleen om het effectiever maken van het huidige verbod op de commerciële verstrekking aan personen jonger dan 16 of 18 jaar voor gebruik ter plaatse of elders. Ik ben wel tot het inzicht gekomen dat het vanuit een oogpunt van jeugdbescherming van groot belang is dat aan de wettelijke leeftijdsnormen van ten minste 16, respectievelijk 18 jaar, voor het verstrekken van alcoholhoudende drank, onderscheidenlijk sterke drank, strikt de hand moet worden gehouden. Anders gesteld: de naleving en handhaving behoeft sterke verbetering. Een optimale naleving en effectieve handhaving van leeftijdsgrenzen is in het algemeen echter geen eenvoudige zaak. Met de naleving van de 16/18 jaar-grenzen blijkt het momenteel in elk geval niet best gesteld te zijn. Ook de handhaving laat nogal wat te wensen over."
(Kamerstukken II 1997-1998, 25 969, nr. 3, blz. 7-9)
3.8. Blijkens de wetsgeschiedenis is met de hiervoor genoemde wijziging van de Drank- en Horecawet in het bijzonder beoogd alcoholmisbruik door jongeren tegen te gaan.
Aan die doelstelling en het daaruit voortvloeiende verbod van art. 20, tweede lid, Drank- en Horecawet om sterke drank te verstrekken aan jongeren onder 18 jaar, zou tekort worden gedaan, indien dat verbod niet zou omvatten de verstrekking van sterke drank in een door de verstrekker vervaardigd mengsel van sterke drank en (een) andere drank(en) als waarvan hier sprake is (zogenoemde postmixen). Bij een dergelijke vermenging bestaat immers het risico dat het alcoholpercentage van het verstrekte mengsel - welk percentage zich moeilijk zal laten vaststellen - de in art. 1, eerste lid, Drank- en Horecawet vastgelegde limiet te boven gaat.
Daarom moet gelet op doel en strekking van de Drank- en Horecawet, zoals die wet ten gevolge van genoemde wetswijziging is komen te luiden, worden aangenomen dat een dergelijke verstrekking onder het verbod van art. 20, tweede lid, Drank- en Horecawet is begrepen. Het dienovereenkomstige oordeel van het Hof geeft daarom geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.9. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden.
Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 6 februari 2007.