23 januari 2007
Strafkamer
nr. 00011/06
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 mei 2005, nummer 23/003277-03, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.A. Harff, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft bij conclusie en bij aanvullende conclusie geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep, althans dat die beslissing ontoereikend is gemotiveerd.
4.2. Tot de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding behoren:
i. de inleidende dagvaarding voor de terechtzitting van 24 juli 2003, die blijkens de akte uitreiking op 3 juli 2003 aan de verdachte in persoon is betekend;
ii. een faxbrief van 9 juli 2003 van mr. A.F.J. Huigens waarin deze aangeeft voor de verdachte als advocaat te zullen optreden en om aanhouding van de behandeling verzoekt in verband met de korte voorbereidingstijd;
iii. een faxbrief van 23 juli 2003 van mr. A.F.J. Huigens, onder meer inhoudende:
"Met verwijzing naar het telefoongesprek van 21 juli jl. met Uw Rechtbank bevestig ik mij te hebben onttrokken als raadsman voor [verdachte] te [woonplaats] in bovengenoemde zaak, en het dossier te hebben toegezonden aan mr. dr. D.J.P.M. Vermunt te Doetinchem."
iv. een faxbrief van 21 juli 2003 van dr. D.J.P.M. Vermunt, onder meer inhoudende:
Tot mij wendden zich mijn Nijmeegse confrère mr A.F.J. Huigens en [verdachte], wonende te [woonplaats], met het verzoek de verdediging van laatstgenoemde in de tegen hem gerichte strafzaak met opgemeld parketnummer, van mijn confrère, voornoemd, over te nemen.
In het overleg dat ik met mijn confrère heb gehad is mij gebleken dat er serieuze redenen zijn om aan te nemen dat [verdachte] al gedurende enige tijd in een zodanig overspannen toestand verkeert, dat een daadwerkelijke medewerking zijnerzijds aan de voorbereiding van de verdediging vooralsnog niet tot de mogelijkheden behoort. Voorts brengt die toestand met zich dat [verdachte], hoewel hij te kennen heeft gegeven bepaaldelijk bij de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting aanwezig te willen zijn, daartoe niet reeds op 24 juli a.s. in staat zal zijn.
Onder deze omstandigheden, en voorts gelet op de complexiteit van de zaak zoals daarvan uit de stukken van het geding blijkt, heb ik gemeend het verzoek tot overname van de verdediging in beraad te moeten houden, daarbij mede in overweging nemend dat van het voeren van de verdediging op basis van een machtiging als in artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering bedoeld, bij gebreke aan een deugdelijk inhoudelijk vooroverleg met [verdachte] geen sprake kan zijn.
Ter vermijding van elk denkbaar misverstand ten deze, hecht ik er waarde aan tot uitdrukking te brengen dat ik mijn rol als raadsman van [verdachte] er thans toe beperkt wens te houden Uw College bij deze om aanhouding van de behandeling te verzoeken, dit laatste om de klemmende redenen als hiervoor vermeld."
v. een faxbrief van 22 juli 2003 van dr. D.J.P.M. Vermunt waarin wordt verwezen naar twee medische verklaringen van de huisarts van de verdachte. Deze verklaringen houden in dat bij de verdachte een burn-out is vastgesteld en dat dit vermoedelijk een tijdelijke arbeidsongeschiktheid van 100 procent van 30 juni 2003 tot 31 juli 2003 als gevolg zal hebben.
4.3. De verdachte is door de Rechtbank bij vonnis van 7 augustus 2003 bij verstek veroordeeld. Namens de verdachte is op 22 augustus 2003 door mr. E.T. van den Hout, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep het volgende in:
"De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om 24 juli 2003 te verschijnen ter terechtzitting van de rechtbank te Amsterdam. De dagvaarding is de verdachte op 3 juli 2003 in persoon betekend.
De verdachte is op 7 augustus 2003 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 22 augustus 2003.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard.
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep."
4.4. Een overschrijding van de beroepstermijn betekent dat de verdachte niet in het hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan binnen de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een ander tijdstip aanvangt of aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend (vgl. HR 6 januari 2004, NJ 2004, 181).
4.5. In hoger beroep is noch de verdachte, noch een raadsman verschenen en is derhalve geen verweer gevoerd. De feiten en omstandigheden met betrekking tot de psychische gesteldheid van de verdachte, zoals deze naar voren komen uit de stukken van de behandeling in eerste aanleg, noopten het Hof niet ambtshalve tot een nadere motivering van de niet-ontvankelijkverklaring. Voor zover in de schriftuur een beroep wordt gedaan op medische gegevens die niet aan het Hof bekend waren, wordt miskend dat niet voor het eerst in cassatie op dergelijke gegevens een beroep kan worden gedaan.
Nu het eerste en het tweede middel niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, kan het derde middel buiten bespreking blijven en moet het beroep worden verworpen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 23 januari 2007.