ECLI:NL:HR:2007:AZ2838
Hoge Raad
- Cassatie
- H.J. de Klerk
- A. Hammerstein
- M. de Vries
- Rechtspraak.nl
Splitsbaarheid van pand en vermogensetikettering in belastingrechtelijke context
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om de fiscale behandeling van een pand dat door belanghebbenden werd gebruikt voor hun onderneming. De belanghebbenden exploiteerden in firmaverband een installatie- annex onderdelenwinkel, en daarnaast een kleinhandel in huishoudelijke artikelen, radio's en tv's. In 1997 zijn de installatiewerkzaamheden gestaakt en per 31 mei 1999 is de onderneming volledig beëindigd. Het pand waarin de onderneming werd uitgeoefend, werd in 1999 verkocht aan een projectontwikkelaar en gesloopt. De belanghebbenden rekenden het pand tot hun privé-vermogen, maar de inspecteur was van mening dat het pand splitsbaar was en dat het deel dat voor de onderneming werd gebruikt, tot het ondernemingsvermogen moest worden gerekend.
De inspecteur baseerde zijn standpunt op een taxatierapport dat na de sloop was opgesteld. Hij stelde dat de boekwinst op het bedrijfsdeel van het pand bij verkoop tot de winst uit onderneming behoorde. De belanghebbenden voerden aan dat het pand niet splitsbaar was en dat, gezien de gebruiksverhouding van 30-70 tussen zakelijk en privé, het pand tot hun privé-vermogen gerekend mocht worden. Het Hof Leeuwarden oordeelde echter dat het pand splitsbaar was en dat de benedenverdieping verplicht tot het ondernemingsvermogen diende te worden gerekend.
De belanghebbenden gingen in cassatie tegen dit oordeel. In de conclusies van de Advocaat-Generaal wordt ingegaan op de vermogensetikettering van panden en de criteria voor splitsbaarheid. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet berustte op een onjuiste rechtsopvatting en dat het niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd was. De beroepen van de belanghebbenden werden ongegrond verklaard, en de uitspraak van het Hof werd bevestigd. De uitspraak zelf wordt niet gepubliceerd.