ECLI:NL:HR:2007:AZ2592

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/304HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de schuldeiser en verhaal door de bank op rekeninghouder na beslag

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een bank en een rekeninghouder over een uitbetaald saldo dat door de bank is betaald ondanks een beslag op de rekening van de rekeninghouder. De bank, ABN-AMRO BANK N.V., had de rekeninghouder, aangeduid als [eiser], gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage. De bank vorderde een bedrag van ƒ 16.193,68, vermeerderd met rente, als gevolg van een eerdere veroordeling van de rekeninghouder. De rechtbank heeft de rekeninghouder bij verstek veroordeeld op 14 september 1999. De rekeninghouder heeft vervolgens verzet aangetekend tegen dit vonnis en heeft gevorderd om ontheven te worden van de veroordeling.

De bank heeft haar eis gewijzigd en vorderde nu een bedrag van ƒ 13.129,75 op basis van onverschuldigde betaling. De rechtbank heeft op 19 december 2001 het verstekvonnis vernietigd en de vordering van de bank afgewezen. De bank ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 14 juli 2005 het vonnis van de rechtbank vernietigde en de rekeninghouder veroordeelde tot betaling van € 5.958,02, vermeerderd met wettelijke rente.

Tegen dit arrest heeft de rekeninghouder cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda, die tot verwerping van het beroep strekte, gevolgd. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de rekeninghouder in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op nihil. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie konden leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling nopen tot nadere motivering.

Uitspraak

26 januari 2007
Eerste Kamer
Nr. C05/304HR
MK/GL
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
ABN-AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: de Bank - heeft bij exploot van 28 juli 1999 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage en gevorderd [eiser] te veroordelen om aan de Bank te betalen een bedrag van ƒ 16.193,68, vermeerderd met de overeengekomen rente van 19% per jaar over ƒ 13.896,08, dan wel het onbetaald gelaten gedeelte daarvan, vanaf 5 mei 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bij vonnis van 14 september 1999 heeft de rechtbank [eiser] bij verstek veroordeeld.
[Eiser] is bij dagvaarding van 19 oktober 1999 in verzet gekomen tegen het vonnis van de rechtbank van 14 september 1999 en heeft gevorderd dat hij zal worden ontheven van de veroordeling tegen hem uitgesproken bij voormeld vonnis.
De Bank heeft bij conclusie van antwoord in oppositie haar eis gewijzigd en gevorderd van [eiser], op grond van een door haar aan [eiser] verrichte onverschuldigde betaling, een bedrag van ƒ 13.129,75, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag, dan wel het onbetaald gelaten gedeelte daarvan, vanaf de dag der oorspronkelijke dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
Bij vonnis van 19 december 2001 heeft de rechtbank het verstekvonnis van 14 september 1999 vernietigd en opnieuw rechtdoende, de vordering van de Bank afgewezen.
Tegen dit vonnis van de rechtbank heeft de Bank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 14 juli 2005 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw rechtdoende, het verstekvonnis van 14 september 1999 vernietigd en [eiser] veroordeeld om aan de Bank tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 5.958,02 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juli 1999.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen Bank is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 1 december 2006 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Bank begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 26 januari 2007.