ECLI:NL:HR:2007:AZ2592
Hoge Raad
- Cassatie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de schuldeiser en verhaal door de bank op rekeninghouder na beslag
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een bank en een rekeninghouder over een uitbetaald saldo dat door de bank is betaald ondanks een beslag op de rekening van de rekeninghouder. De bank, ABN-AMRO BANK N.V., had de rekeninghouder, aangeduid als [eiser], gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage. De bank vorderde een bedrag van ƒ 16.193,68, vermeerderd met rente, als gevolg van een eerdere veroordeling van de rekeninghouder. De rechtbank heeft de rekeninghouder bij verstek veroordeeld op 14 september 1999. De rekeninghouder heeft vervolgens verzet aangetekend tegen dit vonnis en heeft gevorderd om ontheven te worden van de veroordeling.
De bank heeft haar eis gewijzigd en vorderde nu een bedrag van ƒ 13.129,75 op basis van onverschuldigde betaling. De rechtbank heeft op 19 december 2001 het verstekvonnis vernietigd en de vordering van de bank afgewezen. De bank ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 14 juli 2005 het vonnis van de rechtbank vernietigde en de rekeninghouder veroordeelde tot betaling van € 5.958,02, vermeerderd met wettelijke rente.
Tegen dit arrest heeft de rekeninghouder cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda, die tot verwerping van het beroep strekte, gevolgd. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de rekeninghouder in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op nihil. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie konden leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling nopen tot nadere motivering.