3.3.1. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof overeenkomstig de inhoud van zijn aldaar overgelegde schriftelijke requisitoir het woord gevraagd. Dat requisitoir houdt voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"1. De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake van feit 2, 3 (plegen van ontuchtige handelingen met iemand die de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, meermalen gepleegd) en
4 (schuldheling) tot een gevangenisstraf van 65 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar; de vordering benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 250,-, voor het overige niet-ontvankelijk verklaard; tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor dat bedrag, subs. 10 dagen hechtenis. Van feit 1 is verdachte vrijgesproken, het OM is niet in appel gegaan, zodat die vrijspraak onaantastbaar is.
2. Verdachte heeft de feiten, de ontucht gepleegd met [het slachtoffer], zoals onder 2 en 3 tenlastegelegd steeds ontkend. Verdachte meent dan ook dat hij ten onrechte is veroordeeld.
3. Ik merk op dat de voor 1 oktober 2002 geldende omschrijving van feit 247 Sr van toepassing is in deze zaak en dat volgens het toen geldende recht ook klacht gedaan moest worden door hetzij de wettelijk vertegenwoordiger, hetzij door het slachtoffer zelf. Het eerste is in deze zaak gebeurd.
4. Ik meen dat de bewijsconstructie van feit 3 (de eerste keer) zou kunnen worden aangevuld.
[Getuige 1] heeft verklaard dat [het slachtoffer] begin 2002 aan haar verteld heeft dat verdachte haar aangeraakt had en dat hij haar gekust had. Dit zou gebeurd zijn in zijn woning in [woonplaats]. Zij verklaart dat [het slachtoffer] erg emotioneel was en dat zij het verhaal voor 100% geloofde. Bij dit verhaal waren aanwezig: de stiefvader ([betrokkene 1]), [getuige 2] en een vriendin van [getuige 1]. [Betrokkene 1] bevestigt deze verklaring, hij plaatst de mededeling van [het slachtoffer] alleen iets later in het jaar. Hij verklaart dat het "aanraken" had bestaan uit het betasten van haar borsten en dijen.
5. Het bewijs van feit 2 (tweede keer) heeft de rechtbank doen steunen op de aangifte van [getuige 4], de moeder van [het slachtoffer], de verklaring van [het slachtoffer] zelf en de verklaring van [getuige 3] dat [het slachtoffer] totaal overstuur was en dat haar mond rood en opgezet was. De handelingen die verdachte verricht zou hebben volgens de verklaring van [het slachtoffer] zijn wrijven over de dijen, voelen aan borsten en vagina.
Ook de verklaring van [getuige 2] is voor het bewijs van dit feit gebruikt.
6. Voorts dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij [het slachtoffer] op 16 maart 2002 thuis heeft opgehaald, dat zij onderweg zijn gestopt bij een benzinestation en dat hij haar thuis heeft afgezet.
Het gebruik van die verklaring lijkt mij zonder nadere toelichting (leugenachtig?) niet redengevend. [Het slachtoffer] en haar zusje [getuige 1] hebben immers verklaard dat verdachte [het slachtoffer] in Almere heeft opgehaald en dat zij daarna naar Amsterdam zijn gereden, dat er gestopt is bij een benzinestation. Verdachte heeft bij de politie ook verklaard dat hij [het slachtoffer] in Almere opgehaald heeft, bij een tankstation is geweest, bij zijn broer langs is geweest en nog een rondje door de Bijlmer heeft gereden met [het slachtoffer]. Die verklaring stemt wb de route in ieder geval meer overeen met wat [het slachtoffer] daarover verklaart. (Handgeschreven bijgevoegd: Vte heeft verklaard dat hij geld heeft gegeven aan [het slachtoffer]).
7. Zoals bij de meeste zedenzaken zijn hier, behalve [het slachtoffer] en verdachte, geen directe getuigen van het gebeuren. Hun verklaringen daarover staan lijnrecht tegenover elkaar. De raadsman heeft in eerste aanleg betoogd dat de voor het bewijs gebruikte verklaringen onbetrouwbaar zijn. Ik meen echter dat er verschillende factoren zijn die maken dat die verklaringen overtuigender overkomen dan de verklaringen van verdachte.
- [Het slachtoffer] legt uit waarom zij pas bij gelegenheid van het tweede incident haar moeder verteld heeft over de ontuchtige handelingen door verdachte.
Zij geeft daar een plausibele verklaring voor: verdachte was een huisvriend, die door haar moeder onvoorwaardelijk vertrouwd werd. Zij ging er van uit dat haar moeder haar niet zou geloven. (Wat een goede inschatting bleek, want haar moeder geloofde haar aanvankelijk ook niet.) Verder was zij zelf ook zeer gesteld op verdachte, dat blijkt duidelijk uit haar verklaring. ("[verdachte] betekent heel veel voor mij, hij is een soort vader, een soort opa voor mij. Hij is een echt familielid.") Dat betekent dat, wanneer zij zou vertellen wat haar was overkomen, hoe dan ook, of haar moeder haar zou geloven of niet, die goede verstandhouding kapot zou gaan. [Slachtoffers] verklaring en ook die van haar zusje [getuige 1] getuigen van een loyaliteitsconflict: iets wat in dit soort zaken veel vaker voorkomt: door de aangifte wordt een relatie met iemand op wie aangevers en andere leden van de familie erg gesteld zijn ernstig verstoord. En hoe moet je als slachtoffer reageren wanneer je eigen moeder jou niet gelooft, maar wel die huisvriend? Dat dit soort overwegingen een grote aarzeling om dingen naar buiten te brengen met zich meebrengt, lijkt mij zeer aannemelijk.