ECLI:NL:HR:2007:AZ2130

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02210/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens vernieling onder invloed van een psychische stoornis

In deze zaak gaat het om een herziening van een veroordeling van de aanvrager, die op 11 mei 2003 een buitenspiegel van een auto heeft vernield. De aanvrager stelt dat hij ten tijde van het feit onder invloed verkeerde van een psychische stoornis. De Hoge Raad heeft in een tussenarrest van 6 februari 2007 een onderzoek bevolen naar de psychische toestand van de aanvrager op de datum van het feit. Dit onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of de aanvrager ten tijde van de vernieling niet toerekeningsvatbaar was. De aanvrager is eerder bekend met psychische problemen en heeft in het verleden al meerdere keren in een psychiatrische instelling verbleven. De Hoge Raad heeft de zaak aangehouden en een raadsheer-commissaris benoemd om het onderzoek uit te voeren. De uiteindelijke beslissing over de herziening zal afhangen van de uitkomsten van dit onderzoek. De aanvrager is vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.J.A.P. van Breukelen, en de zaak is behandeld in de Strafkamer van de Hoge Raad.

Uitspraak

22 januari 2008
Strafkamer
nr. 02210/05 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 19 januari 2004, nummer 10/092792-03, ingediend door mr. J.J.A.P. van Breukelen, advocaat te Rotterdam, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. Procesgang
1.1. De Hoge Raad verwijst naar zijn tussenarrest van 6 februari 2007. In dat tussenarrest heeft de Hoge Raad een onderzoek bevolen en dit onderzoek opgedragen aan een uit zijn midden benoemde Raadsheer-Commissaris. Daarbij is overwogen dat met name moest worden onderzocht welke de toestand van de aanvrager op of omstreeks 11 mei 2003 is geweest en of die toestand het oordeel toelaat dat de op die dag gepleegde zaaksbeschadiging niet aan de aanvrager kan worden toegerekend.
1.2. Ter uitvoering van dit tussenarrest heeft de Raadsheer-Commissaris de Rechter-Commissaris bij de Rechtbank te Rotterdam verzocht de verbalisanten [verbalisant 1], agent van politie, en [verbalisant 2], hoofdagent van politie, te horen omtrent het gedrag van de aanvrager ten tijde van zijn aanhouding. Voorts heeft de Raadsheer-Commissaris de Rechter-Commissaris verzocht de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden hoofdagent van politie, te horen omtrent het gedrag van de aanvrager ten tijde van zijn verhoor. Ten slotte heeft de Raadsheer-Commissaris de Rechter-Commissaris verzocht E.F. van Noort, arts bij de Riagg Rijnmond Noord West, en F.E. Haak, psychiater in opleiding bij DeltaBouman, te horen omtrent de psychische toestand van de aanvrager ten tijde van het bewezenverklaarde feit.
1.3. Ter uitvoering van deze verzoeken zijn voornoemde personen op 9 mei 2007 en 14 mei 2007 door de Rechter-Commissaris, in aanwezigheid van de raadsman van de aanvrager, gehoord.
(i) De verbalisant [verbalisant 1] heeft op 9 mei 2007 onder meer het volgende verklaard:
"Ik heb aan deze aanhouding geen herinnering. Ik heb ter voorbereiding op mijn verhoor het proces-verbaal van aanhouding nog wel doorgelezen maar ook toen kwamen er geen herinneringen meer boven. Ik werkte destijds in de Beverwaard en daar kwam het regelmatig voor dat aanhoudingen moesten plaatsvinden met assistentie van een collega van de hondenbrigade. Dus ook dat is geen omstandigheid waardoor deze aanhouding heel bijzonder was.
De inzet van een collega van de hondenbrigade vond in het algemeen plaats als uit ons politiesysteem bleek dat de aan te houden persoon bekend was ter zake agressief gedrag in het verleden.
Als wij bij iemand aanbellen dan staat die collega met zijn hond altijd op enige afstand en niet onmiddellijk in het zicht van de bewoner. Zoals ik gelezen heb in het aanhoudingspv is de inzet van die collega en zijn hond kennelijk niet nodig gebleken en is die persoon rustig met ons meegegaan. Als hij onderweg nog iets gezegd zou hebben over het feit dan hadden wij dat zeker in het pv van aanhouding vermeld."
(ii) De verbalisant [verbalisant 2] heeft op 9 mei 2007, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
"Ik kan me van deze aanhouding niets meer herinneren, het is te lang geleden. Ik heb ter voorbereiding op dit verhoor het proces-verbaal van aanhouding nog wel even doorgelezen maar ook toen kwam er geen herinnering boven. Toen ik las dat er wel een collega van de hondenbrigade bij is geweest meen ik mij vaag te kunnen herinneren dat die collega met zijn hond ergens in het portiek heeft gestaan. Maar kennelijk is zijn inzet niet nodig geweest anders had dat zeker in het proces-verbaal gestaan.
Ook als er andere relevante zaken waren geweest zoals opvallend gedrag of opvallende uitlatingen van de verdachte was dat in het pv vermeld."
(iii) De verbalisant [verbalisant 3] heeft op 9 mei 2007 onder meer het volgende verklaard:
"Ik heb ter voorbereiding op dit verhoor het proces-verbaal van verhoor van [aanvrager] nog wel even nagelezen maar ook toen kwam geen enkele herinnering in deze zaak naar boven. Het is te lang geleden.
U vraagt mij hoe er gehandeld wordt als blijkt door gedrag of uitlatingen dat een verdachte mogelijk psychische problemen heeft. Als wij dat merken wordt er geen verhoor afgenomen of wordt het verhoor onderbroken en wordt er een arts ingeschakeld. En dat wordt dan ook in een proces-verbaal gerelateerd. Dat is hier niet gebeurd. Dus kennelijk is ons toen aan deze man niets bijzonders opgevallen."
(iv) De verbalisant [verbalisant 4] heeft op 9 mei 2007, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
"Ik ben sinds 2 1/2 jaar werkzaam bij de politie Groningen. U leest mij het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [aanvrager] voor. Dat verhoor is op zondag 11 mei 2003 om 19.45 uur door mij afgenomen samen met mijn collega [verbalisant 3]. Die collega herinner ik mij nog wel maar nu ik de verklaring van die [aanvrager] hoor komt er bij mij geen enkele herinnering aan deze zaak naar boven.
U vraagt mij of er in het gedrag of de uitlatingen van de verdachte bijzonderheden zijn opgemerkt. Als dat het geval was geweest had ik daarover zeker in het proces-verbaal een opmerking gemaakt. Ik bedoel daarmee dat ik met name als ik gemerkt zou hebben dat iemand psychisch misschien niet helemaal in orde zou zijn een arts ingeschakeld zou hebben en dat dan in het proces-verbaal zou hebben gerelateerd."
(v) De arts E.F. van Noort heeft op 14 mei 2007 onder meer het volgende verklaard:
"Ik was in 2000 en ook op dit moment ben ik nog steeds bij het Riagg-Rijnmond in Vlaardingen werkzaam als algemeen arts. Ik ben ook psychologe, maar werk binnen het Riagg als algemeen arts. Ik weet niet meer waarom [aanvrager] destijds naar onze vestiging is verwezen door de huisarts, Meneer Popescu. Omdat zijn woonplaats [woonplaats] was, had het voor de hand gelegen dat hij naar de Rotterdamse vestiging van het Riagg zou zijn verwezen. Ik heb een viertal gesprekken met [aanvrager] gevoerd. Daarna heb ik hem verwezen naar de Rotterdamse vestiging. Ik weet dat hij daardoor intensief is begeleid in de periode 2001-2002. Ik heb het medisch dossier van het Riagg over deze man niet geraadpleegd. Ik heb alleen op basis van computergegevens kunnen vaststellen hoe het contact verlopen is. U houdt mij voor dat [aanvrager] in 2003 opgenomen is in Delta-Bouman te Capelle a/d IJssel. Een ambulante organisatie heeft zijn eigen medisch dossier en een kliniek houdt ook een eigen dossier bij, dat daar wordt bewaard. Waneer iemand uit een kliniek ontslagen wordt, gaat er over het algemeen een ontslagbrief naar het Riagg, die voor de nazorg moet zorgen. Daarin staat dan een samenvatting van de behandeling van de cliënt en de toestand waarin hij is ten tijde van het ontslag.
Ik heb zelf een vage herinnering aan [aanvrager]. Toen ik mijn brief van 7 september 2000 herlas, en daarin beschreven zag dat hij toen bijvoorbeeld maden in zijn ogen had, kwam de herinnering aan hem weer boven. Dat was wel een heel bijzonder gegeven.
U vraagt mij of het mogelijk is dat iemand die in november 2000 zegt dat hij al twee jaar last heeft van het horen van stemmen en daarbij mogelijk in een psychose verkeert, daarvan in mei 2003 genezen zou kunnen zijn. Dat kun je in het algemeen zo niet zeggen en als ik hoor dat [aanvrager] in november 2003 opgenomen is wegens een ernstig psychotisch ziektebeeld, dan is dat in zijn geval zeker onwaarschijnlijk. De klachten die hij had eind 2000 zouden kunnen duiden op een voorbode van schizofrenie. In dat geval zou het om een chronische ziekte gaan. Een dergelijke diagnose wordt pas gesteld als een behandelaar minstens een half jaar zelf intensief contact heeft gehad met een cliënt en zich in die periode zelf heeft kunnen overtuigen van de symptomen van een dergelijk ziektebeeld.
U vraagt mij of het altijd voor de omgeving kenbaar is als iemand in een psychose verkeert. Dat hoeft niet. Het kan gaan om kleine signalen, die mensen uit de omgeving, die iemand goed kennen wel zien, maar anderen, bijvoorbeeld politiemensen, niet hoeven op te vallen.
U houdt mij voor enkele passages uit de verklaring die [aanvrager] op 11 mei 2003 heeft afgelegd bij de politie. Daarin heeft [aanvrager] onder meer gezegd: "ik heb de mensen gewaarschuwd dat ze mij met rust moesten laten."; "ik vertelde hen dat ze mij niet moesten benaderen."; "ik heb hierop gezegd dat ze mij niet moesten volgen".
Als ik dit zo hoor, dan zouden dat voor mij als arts signalen kunnen zijn van een verhoogde achterdocht en dat kan horen bij een psychose. Die signalen hoeven politiemensen dan helemaal niet op te vallen.
U houdt mij voor dat [aanvrager] op 11 mei 2003 tegen een autospiegel heeft geslagen en daarover zelf heeft verklaard dat hij dat deed, omdat die auto hem met hoge snelheid tegemoet kwam en hij toen de spiegel eraf heeft geslagen om zichzelf te beschermen.
Het kan zijn dat het met hoge snelheid naderen zich uitsluitend in de persoonlijke beleving van [aanvrager] heeft afgespeeld. Het feit dat hij daarop adequaat heeft gereageerd door tegen die spiegel te slaan, hoeft een psychose niet uit te sluiten. Ook binnen een psychose kan iemand nog wel adequaat reageren op een persoonlijke beleving van een gebeurtenis, die mogelijk buiten de realiteit plaatsvindt."
(vi) De psychiater in opleiding F.E. Haak heeft op 9 mei 2007 het volgende verklaard:
"Ter voorbereiding op dit verhoor heb ik mijn brief van 5 augustus 2004 nog eens gelezen en ook van gedachten gewisseld met mijn supervisor professor Hans Hovens. Ook omdat hij destijds de hoofdbehandelaar was van [aanvrager]. Ik heb geen medisch dossier geraadpleegd. Dat is voor mij ook niet mogelijk. Eventueel zou de heer Hovens dat wel kunnen doen.
Ik weet niet meer ten behoeve waarvan mijn brief/verklaring van 5 augustus 2004 is opgesteld. Het is gebruikelijk dat een dergelijke verklaring wordt opgesteld op verzoek van de patiënt zelf. Die een dergelijke verklaring nodig kan hebben voor de Sociale Dienst of iets dergelijks.
Op 5 augustus 2004 verbleef [aanvrager] nog in onze instelling. Het ging toen veel beter met hem. Toen hij werd opgenomen op 18 november 2003 heeft hij eerst in een gesloten afdeling gezeten. In die periode heb ik geen contact met hem gehad. Ik kreeg pas contact met hem toen hij op een meer open vervolg afdeling terechtkwam. Wanneer hij precies op laatst genoemde afdeling is opgenomen weet ik niet. Ik weet ook niet wanneer hij precies met ontslag is gegaan.
U vraagt mij op basis waarvan de laatste regel van mijn verklaring van 5 augustus 2004 "patiënt is voorafgaand aan zijn opname hoogst waarschijnlijk al enige tijd psychotisch geweest" is geschreven. Dat is waarschijnlijk gebaseerd op gegevens uit zijn
medisch dossier. U vraagt mij wat er in een medisch dossier te vinden is. Dat kunnen zijn verklaringen van de patiënt zelf of uit zijn omgeving en ook gegevens over eerdere diagnoses of behandelingen. De conclusie dat er hoogst waarschijnlijk toen voor de opname al enige tijd sprake was van een psychose, is niet getrokken op basis van het ziektebeeld zelf. Een psychose kan plotseling ontstaan. Het kan ook zijn dat die al veel langer bestaat. Ik beschrijf een psychose als een toestand waarin iemand door wanen en stemmen het contact met de realiteit kwijt is. De mate waarin dat het geval is kan per individu verschillen. Het is mogelijk dat mensen al langer last hebben van wanen of stemmen en dus psychotisch zijn maar zich toch nog staande kunnen houden in de maatschappij. Een psychose hoeft voor de omgeving niet altijd merkbaar te zijn. Dat hangt af van de aard van de waan. Als het waanbeeld zich beperkt tot de huiselijke omgeving dan hoeft men daarbuiten er niets van te merken. Maar als iemand bijvoorbeeld door zijn wanen meent dat hij de wereld moet redden en dat buiten moet verkondigen dan is dat natuurlijk voor veel meer mensen kenbaar als bijzonder gedrag.
U vraagt mij of vast te stellen valt of [aanvrager] op 11 mei 2003 psychotisch was. Ik begrijp van u dat hij op die datum een autospiegel heeft vernield en daarover zelf toen heeft verklaard dat hij dat deed omdat een auto met hoge snelheid op hem af kwam rijden en hij daarom ter afwering tegen die spiegel heeft geslagen. Een onderzoek naar zijn toestand op dat moment zou vooral gebaseerd zijn op gesprekken met hem over wat hij zelf nog kan verklaren over zijn toestand toen. Als ik hoor om welk feit het gaat op 11 mei 2003 en zijn verklaring daarover dan lijkt dat voor mij op een redelijke verklaring van zijn kant. Of er toen sprake was van een psychose kun je nooit helemaal uitsluiten. Het kan zijn dat die betreffende auto door een mogelijke psychose voor hem veel bedreigender was.
Als u mij vraagt of de heer Hovens wel in staat zou zijn om te achterhalen of [aanvrager] op 11 mei 2003 niet alleen psychotisch was maar in een zoda-nige toestand verkeerde dat de op die dag gepleegde vernieling niet aan hem kan worden toegerekend dan antwoord ik dat ook hij dat niet zal kunnen zeggen. Als je dat nog een keer forensisch wil onderzoeken dan zal zo'n onderzoek toch vooral zijn het vragen aan [aanvrager] wat hij zelf nog weet van zijn toestand op die dag."
2. Beoordeling van de aanvrage
2.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
2.2. De aanvrager is veroordeeld ter zake van, kort gezegd, het op 11 mei 2003 vernielen van een buitenspiegel van een personenauto op de rijbaan van de Tongelaarweg in Rotterdam. In de aanvrage wordt aangevoerd dat de aanvrager ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit, te weten op 11 mei 2003, onder invloed verkeerde van een psychische stoornis en dat het bewezenverklaarde feit is begaan onder invloed van die stoornis.
2.3.1. Als bijlagen bij de aanvrage zijn onder meer de volgende stukken gevoegd.
(i) Een schrijven van 10 februari 2005 namens DeltaBouman, cluster algemene psychiatrie, ondertekend door S. Jhagroe, maatschappelijk werkende, inhoudende - voor zover hier van belang - dat de aanvrager sinds november 2000 bekend is bij de Riagg in verband met een schizofrene stoornis, dat hij in 2001 ongeveer vijf maanden in het EMC is opgenomen, met als diagnose schizofrenie van het gedesorganiseerde type, en dat hij na ontslag uit het EMC kort op de afdeling De Brug is geweest en daarna ambulante zorg via de Riagg heeft gekregen.
(ii) Een beschikking van de Rechtbank te Rotterdam, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, van 21 november 2003, waarbij machtiging wordt verleend tot voortzetting van de inbewaringstelling van de aanvrager in een psychiatrisch ziekenhuis tot uiterlijk 12 december 2003. Deze beschikking houdt voorts onder het hoofd "de motivering van de beslissing" onder meer het volgende in:
"Uit de geneeskundige verklaring en de mondelinge toelichting van de behandelend arts (...) blijkt van de volgende situatie. Bij betrokkene is sprake van een psychotisch toestandsbeeld. Derhalve is betrokkene lijdende aan een stoornis van de geestvermogens.
Deze stoornis van de geestvermogens doet betrokkene het volgende gevaar veroorzaken voor zichzelf en anderen: betrokkene denkt dat anderen hem achtervolgen of dingen over hem/tegen hem zeggen. Dan wordt hij erg boos. In de bibliotheek van de Erasmus universiteit heeft hij medestudenten zonder aanleiding aangevallen. Deze heeft hij bedreigd en daarna geslagen. Betrokkene wil geen medicijnen omdat hij denkt dat de medicijnen op hem worden uitgetest.
Het ernstige vermoeden bestaat dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene het gevaar doet veroorzaken.
Het gevaar is zo onmiddellijk dreigend dat toepassing van de procedure tot voorlopige machtiging niet kan worden afgewacht. Het gevaar kan niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis worden afgewend. Betrokkene geeft geen blijk van de nodige bereidheid vrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis te verblijven."
(iii) Een beschikking van de Rechtbank te Rotterdam, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, van 23 december 2003, waarbij voorlopige machtiging wordt verleend om de aanvrager in een psychiatrisch ziekenhuis te doen verblijven tot uiterlijk 23 juni 2004. Deze beschikking houdt voorts onder het hoofd "de motivering van de beslissing" onder meer het volgende in:
"Uit de geneeskundige verklaring en de mondelinge toelichting van de behandelend arts (...) blijkt het volgende:
Er is sprake van een psychotisch ziektebeeld met religieuze/narcistische wanen en akoestische hallucinaties, waarschijnlijk als gevolg van schizofrenie. Derhalve is betrokkene lijdende aan een stoornis van de geestvermogens.
Deze stoornis van de geestvermogens doet betrokkene het volgende gevaar veroorzaken voor betrokkene zelf en anderen:
Betrokkene heeft zich vóór opname en ook in het ziekenhuis agressief gedragen. Hij heeft geen ziektebesef en staat afwijzend tegenover medicatie. Zonder medicatie zal betrokkene wederom vervallen in agressief gedrag jegens anderen en maatschappelijke teloorgang.
Het gevaar kan niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis worden afgewend. Betrokkene geeft geen blijk van de nodige bereidheid vrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis te verblijven."
(iv) Een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 september 2004, inhoudende - voor zover hier van belang - dat bewezenverklaard is dat de aanvrager twee vernielingen heeft begaan op 5 december 2002 en 20 december 2002, dat de aanvrager die vernielingen "mede gelet op de door de raadsman ter zitting ingebrachte medische rapportages" heeft gepleegd onder invloed van een psychische stoornis, dat hij dus niet strafbaar is ter zake van die vernielingen en te dier zake wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
(v) Een schrijven van 7 december 2000 namens Riagg Rijnmond Noord West, afdeling Sociale Psychiatrie, ondertekend door E.F. van Noort, arts, inhoudende - voor zover hier van belang - dat E.F. van Noort de aanvrager op 22 november 2000 heeft gesproken, dat de aanvrager sinds twee jaar last heeft van het horen van stemmen, dat hij soms ervaart "door iets uit zijn omgeving (bijv. een plant) te worden aangevallen waarbij hij ook voorwerpen ziet bewegen" en dat hij beschrijft vreemde droombeelden te hebben, door bijvoorbeeld maden in zijn ogen te zien.
2.3.2. De stukken die de verdediging heeft overgelegd in de zaak tegen de aanvrager die heeft geleid tot het onder hiervoor onder (iv) vermelde arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 september 2004 zijn door de Advocaat-Generaal toegevoegd aan het dossier. Het betreft onder meer een schrijven van F.E. Haak, psychiater in opleiding bij DeltaBouman, van 5 augustus 2004. Dit schrijven houdt, voor zover hier van belang, in dat de aanvrager op 18 november 2003 vanwege een "ernstig psychotisch toestandbeeld" is opgenomen en dat hij voorafgaand aan deze opname "hoogstwaarschijnlijk" al enige tijd psychotisch was geweest.
2.4. De hiervoor onder 2.3 genoemde stukken - bezien in samenhang met de hiervoor onder 1.3 weergegeven verklaringen - kunnen niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 2.1 vermeld. In het bijzonder houden zij onvoldoende in om het ernstig vermoeden te kunnen wekken dat de Politierechter - ware deze daarmee bekend geweest - de aanvrager zou hebben ontslagen van rechtsvervolging op de grond dat hij ten tijde van het bewezenverklaarde leed aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dat het bewezenverklaarde feit hem niet kan worden toegerekend.
2.5. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
3. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, W.A.M. van Schendel, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 januari 2008.
6 februari 2007
Strafkamer
nr. 02210/05 H
AM
Hoge Raad der Nederlanden
Tussenarrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 19 januari 2004, nummer 10/092792-03, ingediend door mr. J.J.A.P. van Breukelen, advocaat te Rotterdam, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen" gepleegd op 11 mei 2003 veroordeeld tot een geldboete van € 160,-, subsidiair 3 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat hij ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit onder invloed verkeerde van een psychische stoornis en dat het bewezenverklaarde feit is begaan onder invloed van die stoornis.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als bijlagen bij de aanvrage zijn diverse stukken gevoegd. Deze hebben betrekking op de psychische toestand van de aanvrager in de afgelopen jaren. Een van die bijlagen betreft een kopie van een brief van 7 december 2000 namens Riagg Rijnmond Noord West, afdeling Sociale Psychiatrie, ondertekend door mevrouw E.F. van Noort, arts, aan kennelijk de huisarts van de aanvrager, inhoudende - voor zover hier van belang - dat mevr. Van Noort de aanvrager op 22 november 2000 heeft gesproken, dat de aanvrager sinds twee jaar last heeft van het horen van stemmen en dat hij "soms ervaart door iets uit zijn omgeving (bijv. een plant) te worden aangevallen waarbij hij ook voorwerpen ziet bewegen". Een andere bijlage betreft een kopie van een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 september 2004, inhoudende - voor zover hier van belang - dat bewezenverklaard is dat de aanvrager twee vernielingen heeft begaan op 5 december 2002 en 20 december 2002, dat de aanvrager die vernielingen "mede gelet op de door de raadsman ter zitting ingebrachte medische rapportages" heeft gepleegd onder invloed van een psychische stoornis, dat hij dus niet strafbaar is ter zake van die vernielingen en te dier zake wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. De stukken die de verdediging heeft overgelegd in de zaak tegen de aanvrager die leidde tot dit arrest van 23 september 2004 zijn door de Advocaat-Generaal toegevoegd. Het betreft onder meer een brief van F.E. Haak, psychiater in opleiding bij DeltaBouman, van 5 augustus 2004. Deze brief houdt, voor zover hier van belang in dat de aanvrager op 18 november 2003 vanwege een "ernstig psychotisch toestandbeeld" is opgenomen en dat hij voorafgaand aan deze opname "hoogstwaarschijnlijk" al enige tijd psychotisch was geweest.
4.2. De Hoge Raad is van oordeel dat nader onderzoek omtrent het in de aanvrage gestelde noodzakelijk is alvorens een beslissing kan worden genomen. Met name zal moeten worden onderzocht welke de toestand van de aanvrager op of omstreeks 11 mei 2003 is geweest en of die toestand het oordeel toelaat dat de op die dag gepleegde zaaksbeschadiging niet aan de aanvrager kan worden toegerekend. Dit onderzoek zal worden opgedragen aan een raadsheer, die daartoe tot raadsheer-commissaris zal worden benoemd.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Beveelt een onderzoek als hiervoor onder 4.2 bedoeld;
Draagt dit onderzoek op aan de raadsheer mr. W.M.E. Thomassen, die daartoe bij deze tot Raadsheer-Commissaris is benoemd;
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, W.A.M. van Schendel, W.M.E Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 6 februari 2007.