ECLI:NL:HR:2007:AZ1706

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03546/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de appeldagvaarding wegens gebrek aan betekening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam. De zaak draait om de geldigheid van de betekening van de appeldagvaarding. De Hoge Raad oordeelt dat de appeldagvaarding nietig is, omdat uit de beschikbare stukken niet blijkt dat een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden naar het door de verdachte opgegeven adres. Dit oordeel van het Hof, dat de appeldagvaarding rechtsgeldig was betekend, werd door de Hoge Raad als onbegrijpelijk gekwalificeerd, omdat er geen nadere motivering voor dit oordeel werd gegeven.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte werd op 27 april 2000 in persoon op de hoogte gesteld van het verstekvonnis van de Politierechter. Bij het instellen van hoger beroep op 10 mei 2000 werd het adres van de verdachte vermeld, maar later bleek dat hij naar Luxemburg was vertrokken. De dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep werd uitgereikt aan de griffier, omdat de verdachte niet als ingezetene in Nederland was ingeschreven. De appeldagvaarding werd vervolgens als gewone brief naar het adres in Luxemburg verzonden.

De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere jurisprudentie en benadrukt dat onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats niet kan worden aangenomen zonder dat er pogingen zijn gedaan om de dagvaarding op een voor de hand liggend adres te betekenen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verklaart de appeldagvaarding nietig, waardoor de eerdere veroordeling van de verdachte niet in stand kan blijven.

Uitspraak

9 januari 2007
Strafkamer
nr. 03546/05
km/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 mei 2001, nummer 22/001556-00, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 16 oktober 1996 - de verdachte ter zake van "enig gegeven verzwijgen, met het oogmerk om aldus voor zichzelf of voor degene voor wie hij optreedt bijstand of hogere bijstand te verkrijgen dan wel te behouden, meermalen gepleegd" veroordeeld tot acht weken gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt erover dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend.
3.2. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in.
a. Op 27 april 2000 is aan de verdachte in persoon mededeling gedaan van het door de Politierechter op 16 oktober 1996 bij verstek tegen hem gewezen vonnis.
De van de verstekmededeling opgemaakte akte vermeldt als adres van de verdachte [a-straat 1] te [plaats].
b. De verdachte heeft op 10 mei 2000 hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis. De appelakte vermeldt als adres van de verdachte [a-straat 1] te [plaats].
c. Een door het "Register Amsterdam" verstrekt afschrift van 22 december 2000 vermeldt het aan de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Amsterdam ontleende gegeven, dat de verdachte op 23 april 1999 is vertrokken naar Luxemburg, [b-straat 1] (briefadres).
d. De dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2001 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is".
De appeldagvaarding is als gewone brief verzonden naar het hiervoor genoemde adres in Luxemburg.
e. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2001 houdt in dat de verdachte niet is verschenen en dat tegen hem verstek is verleend.
3.3. Ingevolge art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3°, (oud) Sv wordt een dagvaarding uitgereikt aan de griffier indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan evenwel niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op een uit de stukken van het geding blijkend - voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald - adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, zoals het adres dat de verdachte in de appelakte heeft doen opnemen (vgl. HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317 rov. 3.24 sub b).
3.4. In aanmerking genomen dat uit de aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken niet blijkt dat een afschrift van de appeldagvaarding is gezonden naar het door de verdachte bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres, is het oordeel van het Hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Het middel is dus terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen de appeldagvaarding nietig verklaren.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verklaart de appeldagvaarding nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 9 januari 2007.