ECLI:NL:HR:2007:AZ1706
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van de appeldagvaarding wegens gebrek aan betekening
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam. De zaak draait om de geldigheid van de betekening van de appeldagvaarding. De Hoge Raad oordeelt dat de appeldagvaarding nietig is, omdat uit de beschikbare stukken niet blijkt dat een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden naar het door de verdachte opgegeven adres. Dit oordeel van het Hof, dat de appeldagvaarding rechtsgeldig was betekend, werd door de Hoge Raad als onbegrijpelijk gekwalificeerd, omdat er geen nadere motivering voor dit oordeel werd gegeven.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte werd op 27 april 2000 in persoon op de hoogte gesteld van het verstekvonnis van de Politierechter. Bij het instellen van hoger beroep op 10 mei 2000 werd het adres van de verdachte vermeld, maar later bleek dat hij naar Luxemburg was vertrokken. De dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep werd uitgereikt aan de griffier, omdat de verdachte niet als ingezetene in Nederland was ingeschreven. De appeldagvaarding werd vervolgens als gewone brief naar het adres in Luxemburg verzonden.
De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere jurisprudentie en benadrukt dat onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats niet kan worden aangenomen zonder dat er pogingen zijn gedaan om de dagvaarding op een voor de hand liggend adres te betekenen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verklaart de appeldagvaarding nietig, waardoor de eerdere veroordeling van de verdachte niet in stand kan blijven.