ECLI:NL:HR:2007:AZ1634
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarig kind na postnatale erkenning door een Nederlandse vader
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2007 uitspraak gedaan over de vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarig kind, geboren op Curaçao, na postnatale erkenning door de vader. De ouders van het kind, de vader met de Nederlandse nationaliteit en de moeder met de Dominicaanse nationaliteit, hebben verzocht om vaststelling van het Nederlanderschap van hun kind op basis van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba had eerder geoordeeld dat het kind Nederlander wordt met ingang van de datum zoals bedoeld in artikel 4 van de Rijkswet.
De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld, waarbij de Staat der Nederlanden als verzoeker tot cassatie optrad. De Hoge Raad heeft de opvatting van het hof bevestigd dat een postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van het verwekkerschap gelijkgesteld kan worden met een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Dit is van belang omdat de Rijkswet op het Nederlanderschap sinds 1 april 2003 niet langer toestaat dat een minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt erkend automatisch Nederlander wordt, tenzij het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de wijziging van de Rijkswet niet rechtvaardig is in gevallen waarin de erkenner in rechte aantoont dat hij de verwekker van het kind is. De Hoge Raad heeft de klachten van de Staat verworpen en de beschikking van het hof bevestigd, waarmee het kind met ingang van de in artikel 4 van de Rijkswet bedoelde datum Nederlander wordt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de rechten van kinderen in het kader van nationaliteitskwesties.