ECLI:NL:HR:2007:AZ1614

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R05/093HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep in schuldsanering

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door verzoekers, die betrokken waren bij een schuldsaneringsregeling. De rechtbank te Utrecht had op 1 april 2003 de definitieve schuldsaneringsregeling uitgesproken, maar deze werd op 27 december 2004 beëindigd op verzoek van de bewindvoerder. Verzoekers gingen in hoger beroep tegen deze beslissing bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 5 juli 2005 de vonnissen van de rechtbank bekrachtigde. Tegen dit arrest hebben verzoekers cassatie ingesteld, maar het cassatierekest werd niet tijdig ingediend volgens de vereisten van de wet.

De Hoge Raad oordeelt dat de faxbrief van 13 juli 2005, waarin verzoekers cassatie wensten in te stellen, niet voldeed aan de eisen van artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat deze niet was ingediend of ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Het verzoekschrift dat later door mr. Groen werd ingediend, was ook niet binnen de cassatietermijn ingekomen en er werd geen beroep gedaan op bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de termijn konden rechtvaardigen. Hierdoor verklaart de Hoge Raad verzoekers niet-ontvankelijk in hun cassatieberoep.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 26 januari 2007 en is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekte tot niet-ontvankelijkheid van het beroep, wat door de Hoge Raad werd bevestigd. Deze zaak benadrukt het belang van het tijdig en correct indienen van cassatieverzoeken, vooral in het kader van schuldsanering.

Uitspraak

26 januari 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/093HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1.[Verzoeker 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verzoekster 2],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnissen van 1 april 2003 heeft de rechtbank te Utrecht ten aanzien van verzoekers tot cassatie - verder te noemen: [verzoekers] - de definitieve schuldsaneringsregeling uitgesproken met benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
Bij vonnissen van 27 december 2004 is op verzoek van de bewindvoerder de toepassing van de schuldsaneringsregeling door de rechtbank beëindigd. Tegen deze vonnissen hebben [verzoekers] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 5 juli 2005 heeft het hof de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [verzoekers] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.
De advocaat van verzoekers heeft bij brief van 15 november 2006 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Tegen de op 5 juli 2005 ter openbare terechtzitting door het hof gedane uitspraak, waarbij ten aanzien van [verzoekers] de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd, stond ingevolge art. 341 lid 7 F. gedurende acht dagen na de dag van die uitspraak beroep in cassatie open. De cassatietermijn verstreek dus op 13 juli 2005. Bij faxbrief van 13 juli 2005 heeft mr. T.P. Schut, advocaat te Utrecht, bericht dat [verzoekers] cassatie wensten in te stellen tegen het arrest van het hof van 5 juli 2005 met het verzoek om in een later stadium de middelen en gronden tot cassatie te laten aanvullen door mr. J. Groen, advocaat te 's-Gravenhage. Bij faxbrief van 14 juli 2005 heeft mr. Schut een niet ondertekend verzoekschrift tot cassatie inhoudende middelen van de hand van mr. Groen ingediend bij de griffie van de Hoge Raad. Nadien is nog een door mr. Groen ondertekend exemplaar van het verzoekschrift ontvangen.
3.2 De op 13 juli 2005 per faxpost ingekomen brief van mr. Schut voldoet niet aan de eisen van art. 426a lid 1 Rv. omdat de brief niet is ingediend noch is getekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Het vervolgens door mr. Groen ingediende verzoekschrift is niet binnen de cassatietermijn ingekomen en doet geen beroep op bijzondere omstandigheden die overschrijding van de cassatietermijn zouden kunnen rechtvaardigen. Dit brengt mee dat verzoekers in hun cassatieberoep niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 26 januari 2007.