ECLI:NL:HR:2007:AZ1614
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van cassatieberoep in schuldsanering
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door verzoekers, die betrokken waren bij een schuldsaneringsregeling. De rechtbank te Utrecht had op 1 april 2003 de definitieve schuldsaneringsregeling uitgesproken, maar deze werd op 27 december 2004 beëindigd op verzoek van de bewindvoerder. Verzoekers gingen in hoger beroep tegen deze beslissing bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 5 juli 2005 de vonnissen van de rechtbank bekrachtigde. Tegen dit arrest hebben verzoekers cassatie ingesteld, maar het cassatierekest werd niet tijdig ingediend volgens de vereisten van de wet.
De Hoge Raad oordeelt dat de faxbrief van 13 juli 2005, waarin verzoekers cassatie wensten in te stellen, niet voldeed aan de eisen van artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat deze niet was ingediend of ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Het verzoekschrift dat later door mr. Groen werd ingediend, was ook niet binnen de cassatietermijn ingekomen en er werd geen beroep gedaan op bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de termijn konden rechtvaardigen. Hierdoor verklaart de Hoge Raad verzoekers niet-ontvankelijk in hun cassatieberoep.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 26 januari 2007 en is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekte tot niet-ontvankelijkheid van het beroep, wat door de Hoge Raad werd bevestigd. Deze zaak benadrukt het belang van het tijdig en correct indienen van cassatieverzoeken, vooral in het kader van schuldsanering.