ECLI:NL:HR:2007:AZ0692
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de naleving van artikel 167a Sv in een strafzaak tegen een verdachte van ontuchtige handelingen met een minderjarige
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder door de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle veroordeeld voor ontuchtige handelingen met een minderjarige. Het Hof had de veroordeling bevestigd, maar de verdachte stelde in cassatie dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging, omdat het niet had voldaan aan de eisen van artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat het minderjarige slachtoffer in de gelegenheid wordt gesteld haar mening over het gepleegde feit kenbaar te maken.
De Hoge Raad oordeelde dat in cassatie niet voor het eerst kan worden geklaagd over de niet-naleving van artikel 167a Sv, omdat dit een feitelijk onderzoek vereist dat niet in cassatie kan plaatsvinden. De opvatting dat de rechter ambtshalve onderzoek moet doen naar de naleving van dit artikel door het Openbaar Ministerie, vond geen steun in het recht. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden en verwierp het beroep.
De uitspraak benadrukt de grenzen van de cassatieprocedure en de verantwoordelijkheden van het Openbaar Ministerie in strafzaken, vooral met betrekking tot de rechten van minderjarigen. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt dat de rechter niet verplicht is om ambtshalve onderzoek te doen naar de naleving van de procedurele regels door het Openbaar Ministerie, tenzij dit expliciet door de verdediging wordt aangevoerd tijdens de eerdere rechtszittingen.