ECLI:NL:HR:2007:AX3070
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Overheidsaansprakelijkheid en formele rechtskracht van besluiten in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om een schadevordering van een beoogd bankdirecteur, [eiser], tegen De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) wegens een onrechtmatig besluit tot weigering van een verklaring van geen bezwaar. De zaak begint met een dagvaarding door [eiser] op 7 november 2000, waarin hij DNB verzoekt om schadevergoeding voor materiële en immateriële schade die hij heeft geleden door de weigering van DNB om de verklaring af te geven. De rechtbank te Amsterdam heeft in een tussenvonnis van 30 januari 2002 DNB in de gelegenheid gesteld om bescheiden in het geding te brengen. In het eindvonnis van 25 september 2002 werd DNB veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan [eiser], maar DNB ging in hoger beroep.
Het gerechtshof te Amsterdam vernietigde de vonnissen van de rechtbank en wees de vorderingen van [eiser] af. [Eiser] ging in cassatie, waarbij de Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat de formele rechtskracht van het besluit ook voor [eiser] gold. De Hoge Raad stelde vast dat [eiser] niet als belanghebbende kon worden aangemerkt bij het besluit van DNB, omdat het besluit niet tot hem was gericht. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van doelmatige rechtsbescherming en de toegang tot de burgerlijke rechter, en stelt dat een beroep op formele rechtskracht niet kan worden aanvaard in situaties waarin de betrokkenen niet adequaat zijn geïnformeerd over hun rechtsmiddelen. De Hoge Raad veroordeelde DNB in de kosten van het geding in cassatie, wat de financiële gevolgen van de procedure voor DNB vergrootte.