ECLI:NL:HR:2007:AX0794
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C.J.J. van Maanen
- C.A. Streefkerk
- C. Schaap
- J.W.M. Tijnagel
- Rechtspraak.nl
Vordering uit Amsterdams verrekenbeding voor de vermogensbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, X, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 februari 2005, betreffende een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1999. De navorderingsaanslag was opgelegd naar een vermogen van ƒ 12.000.000, maar na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur deze aanslag gehandhaafd. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de navorderingsaanslag verminderd tot ƒ 10.000.000. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en zich gericht op de vraag of het vorderingsrecht van belanghebbende op haar echtgenoot, voortvloeiende uit een Amsterdams verrekenbeding, al dan niet was ontstaan op 1 januari 1999. De middelen van belanghebbende stelden dat dit vorderingsrecht pas was ontstaan na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 27 juli 2001. Het Hof oordeelde echter dat het vorderingsrecht van belanghebbende op de man van jaar tot jaar was ontstaan, zolang de onverteerd gelaten inkomsten van de man de inkomsten van belanghebbende overtroffen.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat het niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden. Ook middel 3, dat geen nadere motivering behoefde, leidde niet tot cassatie. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 26 januari 2007.