ECLI:NL:HR:2007:AU8561

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2007
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
41613
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag inkomstenbelasting en de kwalificatie van een tijdelijk ter beschikking gestelde woning

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 november 2004, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De belanghebbende had in 1994 een woning gekocht van een stichting, die door zijn schoonouders werd bewoond. Na de aankoop huurden de schoonouders de woning van belanghebbende. In 1996 registreerden de schoonouders zich als woningzoekende en verkregen urgentiepunten. In augustus 1997 verhuisden de schoonouders naar een andere huurwoning, waarna belanghebbende met zijn gezin op 1 december 1997 in de woning ging wonen. De Inspecteur legde een aanslag op, die na bezwaar werd verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 49.707.

Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. In cassatie werd vastgesteld dat belanghebbende bij de aankoop van de woning de bedoeling had deze uiteindelijk zelf te gaan bewonen. Het Hof oordeelde dat de woning, gedurende de periode dat deze tijdelijk ter beschikking was gesteld aan derden, niet als eigen woning kon worden aangemerkt. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat het Hof geen onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd en dat de beoordeling van de feiten niet in cassatie kon worden getoetst. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 41.613
26 januari 2007
MvA
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 november 2004, nr. BK-01/02805, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 49.707.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 24 november 2005 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft in 1994 de door zijn schoonouders bewoonde woning (hierna: de woning) gekocht van een stichting. Vanaf dat moment huren de schoonouders de woning van belanghebbende. Op 24 juni 1996 hebben belanghebbendes schoonouders zich als woningzoekende laten registreren, waarbij zij urgentiepunten hebben verkregen omdat zij aangaven te willen ruilen met de op dat moment door belanghebbende bewoonde huurwoning. Op 1 augustus 1997 zijn de schoonouders verhuisd naar een andere huurwoning (niet belanghebbendes huurwoning). Belanghebbende is met zijn gezin op 1 december 1997 in de woning gaan wonen.
3.2. Voor het jaar 1997 heeft belanghebbende aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 77.626 negatief. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur correcties aangebracht tot een bedrag van ƒ 127.538
- minder belaste huurinkomsten ƒ 1.200, geen aftrek onderhoud en andere kosten en lasten ƒ 128.018 en geen aftrek afschrijving ƒ 720 - en het belastbare inkomen vastgesteld op ƒ 49.912. Na door belanghebbende gemaakt bezwaar is de Inspecteur gedeeltelijk aan belanghebbendes bezwaren tegemoet gekomen en heeft hij het belastbare inkomen nader vastgesteld op ƒ 49.707.
3.3. Het Hof heeft in onderdeel 6.5 van zijn uitspraak vastgesteld - in cassatie niet bestreden - dat belanghebbende reeds bij de aankoop van de woning de bedoeling had de woning uiteindelijk zelf te gaan bewonen.
Met hetgeen het Hof vervolgens in de onderdelen 6.6 tot en met 6.8 heeft overwogen, heeft het tot uitdrukking gebracht dat naar zijn oordeel de woning, vanaf zeker moment in 1996 tot het moment in 1997 dat zij belanghebbende als eigen woning ter beschikking kwam, slechts ten gevolge van het tijdelijk ter beschikking van derden stellen niet als eigen woning kon worden aangemerkt, zodat over die periode in het onderhavige jaar 1997 het bepaalde in artikel 42a, lid 8, van de Wet van toepassing is.
Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het behoefde ook geen nadere motivering dan gegeven.
3.4. Voormeld oordeel draagt zelfstandig 's Hofs beslissing het beroep ongegrond te verklaren.
De overweging in onderdeel 6.9 van de bestreden uitspraak dat de woning met ingang van 1 januari 1997 dient te worden aangemerkt als een eigen woning in de zin van artikel 42a, lid 2, van de Wet, berust op een kennelijke verschrijving. Bedoeld is, blijkens het daarvóór overwogene, dat de kosten, lasten en afschrijvingen vanaf 1 januari 1997 niet in aanmerking worden genomen.
3.5. De middelen falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C.J.J. van Maanen, C.A. Streefkerk en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2007.